ECLI:NL:OGAACMB:2020:27

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
CUR201600940
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming in de functie van Adjunct Hoofd van Dienst bij het Ministerie van Financiën

In deze zaak heeft klager, die sinds 1 september 2013 onafgebroken de functie van Adjunct Hoofd van Dienst bij het Ministerie van Financiën waarneemt, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om benoeming in deze functie. De minister van Financiën had op 18 november 2016 zijn eerdere afwijzing van 20 november 2015 ingetrokken, maar het verzoek alsnog afgewezen. Klager heeft bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken, dat de zaak op 17 juli 2019 heeft behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de functie nog steeds vacant is en dat verweerster, de Regering van Curaçao, niet heeft geprobeerd om de functie definitief te vervullen.

Het Gerecht oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om benoeming onvoldoende gemotiveerd is. De verweerster heeft niet aangetoond dat er redenen zijn om klager niet te benoemen, ondanks zijn langdurige waarneming van de functie. Het Gerecht concludeert dat de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet in stand kunnen blijven en dat verweerster in de proceskosten van klager moet worden veroordeeld. De proceskosten worden vastgesteld op NAf 1.400,-. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Martinez en openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2016 heeft de minister van Financiën (de minister) zijn beslissing van 20 november 2015 waarbij het verzoek van klager om benoeming in de functie van Adjunct Hoofd is afwezen ingetrokken en dat verzoek alsnog afgewezen (de bestreden beslissing).
Klager heeft daartegen bezwaar gemaakt bij dit Gerecht.
Op 8 juli 2019 heeft klager een aanvullende productie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 17 juli 2019. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde voornoemd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder ‘het bevoegde gezag’ verstaan: de Regering van het Land Curaçao.
2. De bestreden beslissing is door de minister genomen, terwijl verweerster het bevoegd gezag is als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de LMA. De bestreden beslissing zal om die reden worden vernietigd. Ter zitting is gebleken dat de gemachtigde van de minister ook door verweerster is gemachtigd haar in deze zaak te vertegenwoordigen en dat verweerster de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing voor haar rekening wil nemen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat het Gerecht in het navolgende zal bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3. Bij landsbesluit van 14 mei 2014 is klager vanaf 1 september 2013 tot 1 september 2014 belast met de waarneming van de functie van Adjunct Hoofd van Dienst bij het Ministerie van Financiën, de Landsontvanger Curaçao (de functie).
4. Verweerster heeft bij de bestreden beslissing het verzoek afgewezen met als reden dat de omstandigheid dat een ambtenaar meer dan drie jaren een functie waarneemt terwijl ter vervulling van die functie van overheidswege geen vervanger is aangewezen en geen werving- en selectieprocedure is ingesteld, op grond van jurisprudentie van het Gerecht geen omstandigheden zijn op grond waarvan de ambtenaar recht zou hebben op benoeming in die functie. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat de functie nog vacant is en dat klager deze nog steeds waarneemt.
5. Het Gerecht oordeelt als volgt. Nu vast staat dat de functie vacant is en klager deze in ieder geval al vanaf 1 september 2013 onafgebroken waarneemt zonder dat aannemelijk is geworden dat verweerster heeft getracht het nodige te doen om deze zo spoedig mogelijk definitief te doen vervullen, kan de door verweerster aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegde motivering deze niet dragen. Van verweerster had in ieder geval mogen worden verwacht dat zij zou toelichten om welke redenen ondanks die langdurige waarneming benoeming van klager in de functie niet mogelijk is. Dat geldt te meer nu verweerster niet eens pogingen heeft ondernomen om die functie definitief te vervullen. Een dergelijke afwijzing moet berusten op een redelijke belangenafweging (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1384). Verweerster heeft in de motivering van het bestreden besluit niet, althans onvoldoende toegelicht dat zij rekening heeft gehouden met het belang van klager bij een definitieve benoeming in de functie, die hij al minstens zes jaar kennelijk naar tevredenheid van verweerster waarneemt. Het voorgaande voert tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet in stand kunnen blijven.
6. In het voorgaande ziet het Gerecht aanleiding om verweerster te veroordelen in de door klager gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,- (1 punt voor het opstellen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden beslissing van 18 november 2016;
  • bepaaltdat verweerster ten laste van de Landskas aan klager een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: veertienhonderd Nederlands-Antilliaanse guldens) dient te betalen als vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.