ECLI:NL:ORBAACM:2022:51

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
CUR2019H00245, CUR2020H00302, CUR2020H00303
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing benoemingsverzoek en intrekking waarnemingstoelage in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. Betrokkene, werkzaam als Behandelend Medewerker-B bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn, had een verzoek ingediend om benoeming in de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E, welke functie zij meer dan drie jaar had waargenomen. De Regering van Curaçao heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen vacante functie beschikbaar was. Daarnaast werd de waarnemingstoelage van betrokkene ingetrokken, wat leidde tot bezwaar van haar kant.

De Raad heeft vastgesteld dat de waarneming van betrokkene op 16 mei 2018 is geëindigd met de terugkeer van de oorspronkelijke functiehouder. De Raad oordeelde dat de Regering terecht het benoemingsverzoek heeft afgewezen, aangezien er geen vacature was. Betrokkene had er rekening mee moeten houden dat haar recht op waarnemingstoelage zou worden ingetrokken, wat haar beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet deed slagen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van het Gerecht en verklaarde het bezwaar van betrokkene tegen de bestreden besluiten ongegrond. Tevens werd de Regering veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan betrokkene.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN CURAÇAO

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[betrokkene],

wonend in Curaçao,
betrokkene,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 23 mei 2019, CUR201803387 (aangevallen uitspraak 1), in het geding tussen:

betrokkene

en

de Regering van Curaçao,de Regering,gemachtigde: mr. J.G. Ricardo, werkzaam voor het Land

en van de Regering
tegen de uitspraak van het Gerecht van 27 augustus 2020, CUR201903483 en CUR201902465 (aangevallen uitspraak 2), in het geding tussen:
de Regering
en
betrokkene

Procesverloop

Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
De Regering heeft geen contramemorie ingediend.
De Regering heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Betrokkene heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak met nummer CUR2019H00245 ter zitting behandeld op
28 januari 2022. Deze zaak is vervolgens ter zitting aangehouden en op 25 februari 2022 opnieuw ter zitting behandeld, gevoegd met de zaken met nummers CUR2020H00304 en CUR2020H00305.
Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en V. Monk (Monk).

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is werkzaam in de functie van Behandelend Medewerker-B bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW), Sector Sociale Ontwikkeling.
1.2.
Bij landsbesluit van 13 januari 2015 heeft de Regering betrokkene in de periode van 1 juni 2014 tot 1 juni 2015 belast met de waarneming van de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW. In verband hiermee heeft de Minister van SOAW (minister) bij beschikking van 22 januari 2015 aan betrokkene een waarnemingstoelage toegekend van NAf 733,- per maand.
1.3.
Op 25 mei 2015 heeft Secretaris-Generaal a.i. V. Martina (Martina) aan de minister geadviseerd de door betrokkene waargenomen functie van [X] per 1 juni 2015 te verlengen met zes maanden en betrokkene daarvoor een waarnemingstoelage toe te kennen. In het advies heeft Martina toegelicht dat [X] tijdelijk vanaf 15 maart 2012, en vanaf 15 september 2012 in vaste dienst is benoemd in de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E. In die functie is [X] feitelijk werkzaam in de Sector Sociale Ontwikkeling om Sector Directeur [Y] te ondersteunen. Vervolgens is [X] ter beschikking gesteld van het Ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening (BPD) om [Y] in diens functie bij BPD te ondersteunen.
1.4.
Bij landsbesluit van 10 december 2015 heeft de Regering, in navolging van het onder 1.3 bedoelde advies, betrokkenes waarneming van de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW verlengd voor de periode van 1 juni 2015 tot 1 december 2015. In verband hiermee heeft de minister bij beschikking van
18 december 2015 aan betrokkene een waarnemingstoelage toegekend van NAf 752,- per maand.
1.5.
Bij landsbesluit van 27 juni 2016 heeft de Regering betrokkenes waarneming van de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW opnieuw verlengd en wel vanaf 1 december 2015 tot de datum waarop de terbeschikkingstelling van [X] aan BPD wordt beëindigd. In verband hiermee heeft de minister bij ministeriële beschikking van 4 juli 2016 aan betrokkene opnieuw een waarnemingstoelage toegekend van NAf 752,- per maand.
1.6.
Bij brief van 7 maart 2018 heeft betrokkene de Regering verzocht om haar met terugwerkende kracht tot en met 1 juni 2014 te benoemen in de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW met bijbehorende bezoldiging.
1.7.
Bij landsbesluit van 14 september 2018 (bestreden besluit 1) heeft de Regering het verzoek van betrokkene afgewezen omdat de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW niet vacant is. Bovendien is er geen sprake van een onafgebroken waarneming van de functie voor de duur van drie jaar.
1.8.
Bij beschikking van 12 juni 2019 (bestreden besluit 2) heeft de minister de waarnemingstoelage van betrokkene met ingang van 16 mei 2018 ingetrokken omdat [X] haar werkzaamheden in de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E vanaf die datum heeft hervat.
1.9.
Uit haar loonstrook over de maand augustus 2019 (bestreden besluit 3) blijkt dat de Regering een bedrag van NAf 156,67 heeft ingehouden op het loon van betrokkene ter verrekening van onverschuldigd betaalde waarnemingstoelage.
1.10.
Betrokkene heeft tegen de drie bestreden besluiten bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft het Gerecht het tegen bestreden besluit 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, overwogen dat betrokkene de functie niet voor de duur van drie jaar heeft waargenomen omdat de waarneming op 1 juni 2014 aanving en op 23 december 2016 is geëindigd.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft het Gerecht de bezwaren tegen bestreden besluiten 2 en 3 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de Regering veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, overwogen dat de Regering onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de terbeschikkingstelling van [X] aan BPD en daarmee de waarneming van haar functie door betrokkene, daadwerkelijk op 16 mei 2018 is geëindigd.
3.1.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft betrokkene aangevoerd dat zij de waarneming na 23 december 2016 heeft voortgezet tot 16 mei 2018. Daarvoor heeft zij ook een waarnemingstoelage ontvangen die bij bestreden besluit 2 per 16 mei 2018 is ingetrokken. Dat betrokkene de functie tot 16 mei 2018 heeft waargenomen, heeft [Y] ter zitting van het Gerecht bevestigd. Het Gerecht heeft die verklaring ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken.
3.2.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft de Regering aangevoerd dat zij, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, wel aannemelijk heeft gemaakt dat de waarneming op 16 mei 2018 is geëindigd. Op die dag heeft [X] haar functie hervat als gevolg van de beëindiging van haar terbeschikkingstelling aan BPD.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
Ter zitting hebben partijen te kennen gegeven dat tussen hen niet langer in geschil is dat betrokkenes waarneming van de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW op 16 mei 2018 is geëindigd met de terugkeer van [X] in haar functie. Dat betekent dat, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, betrokkene de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E vanaf 1 juni 2014 tot 16 mei 2018, dat wil zeggen gedurende een periode van bijna vier jaar, heeft waargenomen. Het hoger beroep van betrokkene slaagt. Aangevallen uitspraak 1 zal worden vernietigd. Doende wat het Gerecht zou behoren te doen zal de Raad het bezwaar van betrokkene tegen bestreden besluit 1 beoordelen.
4.2.
Anders dan betrokkene in haar bezwaar lijkt te veronderstellen, stelt de Raad vast dat er geen vacature voor een functie Medewerker Management Ondersteuning-E is waarin betrokkene wenst te worden benoemd. Ter zitting is besproken dat de enige functie van Medewerker Management Ondersteuning-E de functie is die [X] vervult. Uit een, ook ter zitting besproken schriftelijk document ‘instroomplanning’ blijkt dat het weliswaar de bedoeling was om een vacature voor (een tweede) Medewerker Management Ondersteuning-E te openen, maar de goedkeuring hiervoor door de Raad van Ministers is er niet gekomen. Betrokkene heeft dit niet betwist. De Regering heeft zich dan ook terecht in bestreden besluit 1 op het standpunt kunnen stellen dat het benoemingsverzoek van betrokkene moet worden afgewezen, omdat er geen vacante functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW is. Gelet hierop slaagt het bezwaar niet, zodat dit ongegrond zal worden verklaard.
Aangevallen uitspraak 2
4.3.
Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, hebben partijen ter zitting te kennen gegeven dat tussen hen niet langer in geschil is dat betrokkenes waarneming van de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW op 16 mei 2018 is geëindigd met de terugkeer van [X] in haar functie. Reeds om die reden slaagt het hoger beroep van de Regering. Aangevallen uitspraak 2 zal worden vernietigd. Doende wat het Gerecht zou behoren te doen, zal de Raad het bezwaar van betrokkene tegen bestreden besluit 2 en 3 beoordelen.
4.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de beëindiging van de waarnemingstoelage met terugwerkende kracht tot en met 16 mei 2018 in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel. Pas op 25 juni 2019 heeft betrokkene bestreden besluit 2 ontvangen en ervan kennis genomen dat de waarnemingstoelage werd stopgezet. Betrokkene heeft tot en met december 2018 maandelijks de waarnemingstoelage ontvangen en mocht daaruit afleiden dat dit overeenkomstig het aan haar toegekende recht op de waarnemingstoelage geschiedde.
4.3.
Bij het onder 1.5 genoemde landsbesluit van 27 juni 2016 heeft de Regering uitdrukkelijk bepaald dat de waarneming van de functie van Medewerker Management Ondersteuning-E bij SOAW wordt verlengd tot de datum waarop de terbeschikkingstelling van [X] aan BPD wordt beëindigd. In verband met de verlengde waarneming is aan betrokkene bij ministeriële beschikking van 4 juli 2016 (opnieuw) een waarnemingstoelage toegekend. Tussen partijen is niet in geschil dat [X] haar functie bij SOAW op 16 mei 2018 heeft hervat. Vanaf deze datum had betrokkene, gelet op de in de genoemde besluiten opgenomen koppeling van de waarneming en de toelage aan de duur van de terbeschikkingstelling van [X], er rekening mee kunnen en moeten houden dat haar recht op waarnemingstoelage zou worden ingetrokken. Onder deze omstandigheden slaagt het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet. Het bezwaar tegen bestreden besluit 2 zal ongegrond worden verklaard. Nu betrokkene tegen bestreden besluit 3 geen afzonderlijke bezwaargronden heeft aangevoerd, zal ook het bezwaar tegen bestreden besluit 3 ongegrond worden verklaard.
5. De Raad ziet aanleiding om de Regering met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten van betrokkene in de zaak met nummer 2019H00245. Deze kosten worden begroot op NAf 1.400,-
(1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor de zitting).

Beslissing

De Raad:
  • vernietigtaangevallen uitspraak 1;
  • verklaarthet bezwaar tegen het besluit van 14 september 2018
    ongegrond;
  • veroordeeltde Regering tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van NAf 1.400,-;
  • vernietigtaangevallen uitspraak 2;
  • verklaarthet bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2019
    ongegrond;
  • verklaarthet bezwaar tegen het besluit van augustus 2019
    ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.