ECLI:NL:OGAACMB:2022:84

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AUA202200595
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen toekenning gratificatie en overschrijding redelijke termijn in ambtenarenrecht

Op 7 november 2022 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan in de zaak tussen klager, de Gouverneur van Aruba, en verweerder. Klager had bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van 24 december 2021, waarbij hem een gratificatie van Afl. 3.500,- was toegekend voor de jaren 2014 tot en met 2020. Klager stelde dat hij ook recht had op gratificaties voor de jaren 2010 tot en met 2013 en eiste een aanvullende schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn was ingediend, omdat hij aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig op de hoogte was van het bestreden besluit.

Het gerecht bevestigde dat de bevoegdheid van verweerder om gratificaties toe te kennen discretionair is en dat het beleid van drie jaar terugwerkende kracht bij toekenning van gratificaties rechtmatig is. Klager's verzoek om gratificatie voor de jaren 2010 tot en met 2013 werd afgewezen, omdat het beleid niet in strijd was met enige rechtsregel en klager op de hoogte was van dit beleid. Wat betreft de schadevergoeding oordeelde het gerecht dat de redelijke termijn was overschreden met twee jaar en acht maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van Afl. 1.000,-. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard, en verweerder werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van Afl. 700,-.

Uitspraak

Uitspraak van 7 november 2022
Gaza nr. AUA202200595

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 24 december 2021 No. 53 (het bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 22 februari 2022, heeft verweerder besloten om aan klager een gratificatie van in totaal Afl. 3.500,- toe te kennen over de kalenderjaren 2014 tot en met 2020.
Hiertegen heeft klager op 8 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht.
Verweerder heeft op 14 september 2022 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2022. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La), wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking is genomen.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Het gerecht stelt vast dat klager het bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn heeft ingediend. Klager heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 22 februari 2022 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder onvoldoende is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGA).
2.2
Bij brief van 2 februari 2017 heeft klager verweerder geïnformeerd dat bij landsbesluit van 18 september 2013 gratificatie aan hem is toegekend voor het kalenderjaar 2009 en dat hij sindsdien geen gratificatie meer heeft gekregen. Tevens heeft hij verweerder verzocht om alsnog in aanmerking te komen voor gratificatie met betrekking tot de kalenderjaren 2010 tot 2017.
2.3
Bij brief van 29 november 2017 heeft de directeur van de DGA verweerder verzocht om aan klager een gratificatie toe te kennen over het jaar 2014.
2.4
Tegen de weigering te beschikken op zijn verzoek heeft klager op 9 maart 2018 een bezwaarschrift ingediend.
2.5
Bij uitspraak van 27 augustus 2018 van dit gerecht (Gaza nr. AUA201800640) heeft het gerecht de fictieve weigering van verweerder om te beschikken op het verzoek van klager van 9 februari 2017 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van die uitspraak schriftelijk op het verzoek van klager te beschikken.
2.6
Bij beschikking van 10 juli 2019 heeft verweerder onder meer het gratificatieverzoek van 9 februari 2017 afgewezen.
2.7
Daartegen heeft klager op 6 augustus 2019 bezwaar gemaakt.
2.8
Bij uitspraak van 9 maart 2020 van dit gerecht (Gaza nr. AUA201902610) heeft het gerecht het bezwaar van klager, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek van klager tot toekenning van gratificaties over de jaren 2010 tot en met 2017, gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen drie maanden na die uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van klager ter zake bedoelde gratificaties.
2.9
Klager heeft op 1 oktober 2020 een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 96 van de La ingediend.
2.1
Bij uitspraak van 21 juni 2021 van dit gerecht (GAZA nr. AUA202002427) is het bezwaar gegrond verklaard en heeft het gerecht een schadevergoeding toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van Afl. 2.000.
2.11
Op 24 december 2021 heeft verweerder besloten om aan klager een gratificatie ten bedrage van Afl. 3.500,- toe te kennen over de kalenderjaren 2014 tot en met 2020.
2.12
Op 8 maart 2022 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het bestreden landsbesluit.
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met het bestreden landsbesluit. Klager meent dat aan hem ook een gratificatie moet worden toegekend over de kalenderjaren 2010 tot en met 2013, ter grootte van Afl. 500,- per kalenderjaar. Voorts heeft klager zich op het standpunt gesteld dat hij aanspraak kan maken op een aanvullende schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit, omdat de termijn reeds op 9 maart 2018 is aangevangen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vast beleid is dat bevorderingen en/of toelagen niet mogen terug werken meer dan drie jaren vanaf de datum van officiële registratie. Dit beleid is bekend dan wel behoort bekend te zijn voor alle ambtenaren. Verweerder voert hierbij aan dat het verzoek van klager dateert van 2 februari 2017 en dat het slechts mogelijk is dat hij in aanmerking komt voor gratificatie voor het jaar 2014. Verweerder meent voorts dat het vorenstaande ook de reden is dat de directeur van de DGA in zijn verzoek van 29 november 2017 heeft voorgesteld om klager een gratificatie toe te kennen voor het jaar 2014.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM, voor zover van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
4.2
Ingevolge artikel 75 van de Lma kan de ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond met onder andere een gratificatie.
4.3
Het beleid van verweerder ter zake van gratificatie, zoals neergelegd in de circulaire van 29 september 2006 en zoals verwoord in het handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009 onder paragraaf 5.1 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Ingevolge vigerend beleid mogen bevorderingen, toelagen (inclusief vergoedingen) en gratificaties, gerekend vanaf datum officiële registratie c.q. verzoek, niet meer dan drie jaren terugwerken. De indiening van een verzoek bij een leidinggevende van een overheidsdienst wordt als officiële registratie beschouwd bij de toepassing van die beleidsregel. Van belang is echter dat ook in die gevallen de datum van indiening moet kunnen worden aangetoond (bijvoorbeeld middels registratie door de betreffende overheidsdienst) (circulaire 09-12-08).”
De beoordeling
5.1
Het gerecht stelt voorop dat een ambtenaar geen recht heeft op een gratificatie. De bevoegdheid van verweerder om aan een ambtenaar een gratificatie te verlenen is van discretionaire aard. De rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid dient terughoudend te zijn. Het gerecht dient daarbij slechts de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel.
5.2
Het gerecht is van oordeel dat het door verweerder gehanteerde bestendige beleid van drie jaar terugwerkende kracht bij toekenning van gratificaties, de rechterlijke toets doorstaat. Gesteld noch gebleken is dat daarbij in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel is gehandeld. Dat dit beleid niet in het bestreden landsbesluit is vermeld doet aan voormeld oordeel niet af, temeer niet nu klager ter zitting heeft beaamd op de hoogte te zijn van het beleid. De stelling van klager dat hij ten onrechte geen gratificatie over de kalenderjaren 2010 tot en met 2013 heeft gehad, wordt dan ook door het gerecht verworpen.
5.3
Met betrekking tot de schadevergoeding overweegt het gerecht als volgt. De redelijke termijn begint in een procedure als de onderhavige te lopen op het moment waarop klager bezwaar maakt tegen de desbetreffende beschikking of tegen de weigering te beschikken. Gelet hierop, ziet het gerecht in dit geval aanleiding om 9 maart 2018, de datum van indiening van het bezwaar tegen de weigering te beschikken op het gratificatie verzoek van 9 februari 2017, te hanteren als het moment van aanvang van deze termijn. Immers, op dat moment is klager voor het eerst opgekomen tegen het niet (tijdig) toewijzen van het verzoek, terwijl pas bij deze uitspraak (behoudens hoger beroep) een einde is gekomen aan de procedure met betrekking tot dit verzoek. Na een eerdere of eerdere rechterlijke beslissing(en) is de procedure niet geëindigd (vgl. Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (GHvJ), 18 januari 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:64 en GHvJ, 1 december 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:410).
5.4
De periode vanaf het bezwaar tot deze uitspraak bedraagt vier jaar en acht maanden. Dat betekent een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar en acht maanden. Uitgaande van een vergoeding van immateriële schade van Afl. 500 per half jaar overschrijding van de redelijke termijn bedraagt de totale vergoeding Afl. 3.000. Het gerecht stelt vast dat bij uitspraak van 21 juni 2021 (zie 2.10) verweerder al veroordeeld was om aan klager een schadevergoeding van Afl. 2.000,- te betalen met betrekking tot het overschrijden van de redelijke termijn. Dit brengt met zich dat de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld op Afl. 1.000.
6. Gelet op hetgeen het gerecht heeft overwogen in 5.2 is het bezwaar ongegrond.
7. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van klager worden begroot op Afl. 700,- (2 punten, factor 0,5).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- veroordeelt verweerder om aan klager te betalen een schadevergoeding van een bedrag van Afl. 1.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan klager van een bedrag van Afl. 700,-, wegens de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand;
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 7 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.