ECLI:NL:OGAACMB:2022:19

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
AUA202101663
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op een bevorderingsverzoek in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om bevordering naar de rang van adjunct-commies (schaal 6). Klaagster heeft op 9 december 2020 verzocht om bevordering met terugwerkende kracht naar 9 december 2017. Aangezien er geen beslissing is genomen, heeft klaagster op 9 juni 2021 bezwaar ingediend bij het gerecht. De zaak is behandeld op 4 oktober 2021, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Klaagster heeft op 11 oktober 2021 aanvullende producties ingediend, maar verweerder heeft niet gereageerd op deze producties.

Het gerecht heeft overwogen dat volgens de Landsverordening ambtenarenrechtspraak een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is dertig dagen na de dag waarop de weigering is uitgesproken. Het gerecht heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is overschreden, maar dat klaagster in dit geval mocht aannemen dat verweerder had geweigerd om op haar verzoek te beschikken, gezien de lange periode van inactiviteit.

Het gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaar gegrond is, omdat verweerder nog steeds geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klaagster. Het gerecht heeft verweerder opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klaagster, begroot op Afl. 175,-. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 21 februari 2022
Gaza nr. AUA202101663

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 9 december 2020 heeft klaagster verzocht om haar met ingang van 9 december 2017 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies (schaal 6).
Tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek heeft klaagster op 9 juni 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 18 augustus 2021 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 4 oktober 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Desgevraagd heeft klaagster op 11 oktober 2021 twee producties ingediend.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de producties maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1
Bij bief van 7 augustus 2014, ingediend op 4 september 2014, heeft klaagster verzocht om haar met ingang van 1 augustus 2014 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies (schaal 6).
1.2
Bij brief van 9 december 2017, ingediend op 11 december 2017, heeft klager verzocht om haar met ingang van 9 december 2014 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies (schaal 6).
1.3
Bij brief van 9 december 2020 heeft klaagster verzocht om haar met ingang van 9 december 2017 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies (schaal 6).
1.4
Tegen het uitblijven van een beslissing op het onder 1.3 genoemd verzoek heeft klaagster op 9 juni 2021 onderhavig bezwaarschrift ingediend.
Het wettelijk kader
2.1
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 35, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La) dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling is hiermee beoogd de ambtenaar niet alleen te beschermen tegen daden, maar ook tegen verzuim, nalatigheid, achterwege blijven van handelingen of beschikkingen, opzettelijk of uit zorgeloosheid.
2.2
Artikel 41, eerste lid van de La bepaalt, zover hier van belang, dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
De beoordeling
3.1
Volgens vaste jurisprudentie van dit gerecht wordt in het algemeen als redelijke termijn, waarbinnen het bevoegd gezag geacht wordt een weigering om te beschikken op een verzoek te hebben uitgesproken, aangenomen een termijn van tussen 4 maanden en één jaar nadat het (schriftelijk) verzoek is ingediend.
3.2
Nu verweerder geen beslissing heeft genomen op het verzoek van klaagster mocht zij, gelet op de aard van dat verzoek, ten tijde van het indienen van haar bezwaarschrift aannemen dat verweerder heeft geweigerd op haar verzoek te beschikken. Zoals het gerecht eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 15 februari 2016, Gaza nr. 1698 van 2015, ECLI:NL:OGAACMB:2016:15) kan de mate waarin het bestuursorgaan reeds op de hoogte is van de zaak, bijvoorbeeld omdat in die zaak eerder (soortgelijke) verzoeken zijn gedaan of eerdere correspondentie heeft plaatsgevonden, een factor vormen bij de bepaling van de duur van de beslistermijn. Weliswaar is ten tijde van de indiening nog geen jaar verstreken na het laatste verzoek van klaagster van 9 december 2020, maar verweerder was bekend met het feit dat klaagster in aanmerking wenst te komen voor de verzochte bevordering. Uit de op 11 oktober 2021 overgelegde producties is immers gebleken dat klaagster daartoe al op 4 september 2014 en 11 december 2017 een verzoek bij verweerder ingediend. Naar het oordeel van het gerecht is het bezwaarschrift tegen deze (fictieve) weigering tijdig ingediend.
3.3
Nu verweerder nog altijd niet inhoudelijk op klaagsters verzoek heeft beslist, is het bezwaar gegrond. Het gerecht verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 21 oktober 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BK9368, waaruit volgt dat de weigering te beschikken niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking wordt gekwalificeerd. De mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is derhalve (primair) een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Verweerder zal derhalve alsnog een (reële) beslissing moeten nemen op het verzoek van klaagster. Het gerecht zal daartoe een termijn stellen van drie maanden na heden.
3.4
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
4. Verweerder dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. De proceskostenvergoeding kan worden berekend op Afl. 175,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 0,25 (fictief bezwaar)).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak schriftelijk op het verzoek van klaagster te beslissen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 175,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 21 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.