In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 21 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van klager, de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (BPD). Klager had bezwaar gemaakt tegen de verlenging van een toegangsontzegging die op 30 oktober 2019 was opgelegd en die op 29 januari 2020 opnieuw was verlengd. Klager, die in persoon verscheen, voerde aan dat de verlenging onvoldoende gemotiveerd was en dat de procedurele vereisten voor het opleggen van disciplinaire maatregelen niet waren nageleefd.
Het Gerecht oordeelde dat de bestreden beslissing van de minister onvoldoende was onderbouwd. De minister had weliswaar aangegeven dat er twijfels waren over de integriteit van klager, maar had niet duidelijk gemaakt waarom de verlenging van de toegangsontzegging gerechtvaardigd was, vooral gezien het feit dat klager al sinds 30 juli 2019 geen toegang had tot zijn werkplek. Het Gerecht concludeerde dat het belang van klager om zijn werkzaamheden te hervatten zwaarder woog dan de belangen van de minister, die onvoldoende had toegelicht waarom de toegangsontzegging moest worden voortgezet.
Daarnaast werd opgemerkt dat de minister had miskend dat de Regering op grond van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) bevoegd is om disciplinaire maatregelen te nemen. Het voornemen om dergelijke maatregelen te nemen dient door of namens de Regering aan de ambtenaar bekendgemaakt te worden. Het Gerecht besloot daarom dat de bestreden beslissing geschorst diende te worden totdat er in de bodemprocedure een oordeel zou worden gegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en transparantie in de besluitvorming rondom disciplinaire maatregelen en toegangsontzeggingen voor ambtenaren.