ECLI:NL:OGAACMB:2020:3

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
CUR202000358
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van een toegangsontzegging en de procedurele vereisten voor disciplinaire maatregelen tegen een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 21 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van klager, de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (BPD). Klager had bezwaar gemaakt tegen de verlenging van een toegangsontzegging die op 30 oktober 2019 was opgelegd en die op 29 januari 2020 opnieuw was verlengd. Klager, die in persoon verscheen, voerde aan dat de verlenging onvoldoende gemotiveerd was en dat de procedurele vereisten voor het opleggen van disciplinaire maatregelen niet waren nageleefd.

Het Gerecht oordeelde dat de bestreden beslissing van de minister onvoldoende was onderbouwd. De minister had weliswaar aangegeven dat er twijfels waren over de integriteit van klager, maar had niet duidelijk gemaakt waarom de verlenging van de toegangsontzegging gerechtvaardigd was, vooral gezien het feit dat klager al sinds 30 juli 2019 geen toegang had tot zijn werkplek. Het Gerecht concludeerde dat het belang van klager om zijn werkzaamheden te hervatten zwaarder woog dan de belangen van de minister, die onvoldoende had toegelicht waarom de toegangsontzegging moest worden voortgezet.

Daarnaast werd opgemerkt dat de minister had miskend dat de Regering op grond van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) bevoegd is om disciplinaire maatregelen te nemen. Het voornemen om dergelijke maatregelen te nemen dient door of namens de Regering aan de ambtenaar bekendgemaakt te worden. Het Gerecht besloot daarom dat de bestreden beslissing geschorst diende te worden totdat er in de bodemprocedure een oordeel zou worden gegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en transparantie in de besluitvorming rondom disciplinaire maatregelen en toegangsontzeggingen voor ambtenaren.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Beslissing
op het verzoek om een voorziening bij voorraad
in de zaak van:

[klager],

wondende in Curaçao,
klager,
procederend in persoon,
tegen

de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (BPD),

verweerder,
gemachtigden: mr. G. Maria, advocaat, en mr. F.E. de Bruijn.

Procesverloop

Bij brief van 29 januari 2020 heeft verweerder de met ingang van 30 oktober 2019 aan klager verlengde toegangsontzegging nogmaals verlengd en zijn voornemens om disciplinaire maatregelen jegens klager te nemen aan hem bekend gemaakt (de bestreden beslissing).
Daartegen heeft klager bezwaar gemaakt en heeft hij verzocht om een beslissing bij voorraad (het verzoek).
Het verzoek is behandeld ter zitting van het Gerecht op 19 februari 2020. Klager is in persoon verschenen en verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 4, eerste lid onder a, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag verstaan: de Regering van het Land Curaçao.
Op grond van 46, eerste lid, kan aan de ambtenaar door of namens de betrokken minister de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen en –terreinen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.
2. Bij landsbesluit van 20 juni 2013 is klager – voor zover hier relevant – met ingang van 1 juni 2011 benoemd in de functie van Afdelingshoofd-G bij de Afdeling Personeelsadministratie van de Shared Service Organisatie (SSO) van het Ministerie van BPD.
Bij brief van 30 juli 2019 is aan klager, kort gezegd, per die datum de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen en onderkomens van de onder de SSO en de andere onder het Ministerie van BPD ressorterende diensten ontzegd in het belang van auditcycli met betrekking tot de personeels- en salarisadministratie van de SSO totdat een beslissing zou worden genomen over eventuele rechtspositionele maatregelen jegens klager.
Bij de beslissing van 25 oktober 2019 is deze toegangsontzegging met drie maanden verlengd en vervolgens bij de bestreden beslissing nogmaals verlengd.
3. Het Gerecht oordeelt als volgt. Een toegangsontzegging op grond van artikel 46, eerste lid, van de LMA is een ordemaatregel met een neutraal karakter die niet gelijk te stellen is met een schorsing zoals bedoeld in artikel 94, aanhef en onder c van de LMA. Een toegangsontzegging kan aangewezen zijn wanneer de goede voortgang van werkzaamheden op enigerlei wijze wordt bedreigd en het zoeken en vinden van een oplossing van gerezen problemen of de uitvoering van een audit als de onderhavige belemmerd wordt door de betrokkenheid van de betrokken ambtenaar in het arbeidsproces (vgl. ECLI:NL:CRVB:2012:BV0967). Daarnaast dient op grond van vaste jurisprudentie (vgl. ECLI:NL:ORBANAA:2012:BW0441) het besluit waarmee de ordemaatregel wordt aangezegd de juridische grondslag, de precieze reden, het tijdstip van inwerkingtreding en de (te verwachten) duur van de ordemaatregel te bevatten.
4. Het Gerecht oordeelt vooralsnog als volgt. Daargelaten dat de te verwachten duur van de toegangsontzegging niet in de bestreden beslissing is vermeld geldt nog het volgende. In de bestreden beslissing heeft verweerder vermeld dat een werkgroep is ingesteld om twijfels die zijn ontstaan over de integriteit van klager te onderzoeken en dat bij dat onderzoek onderzoeksresultaten van onderzoeken uitgevoerd door de SOAB en de Algemene Rekenkamer van Curaçao zijn betrokken. Voorts heeft verweerder vermeld dat uit dat onderzoek is gebleken dat klager zich herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat verweerder daarom van oordeel is dat sprake is van ernstige plichtsverzuim en daarom voornemens is om disciplinaire maatregelen te nemen jegens klager. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het onderzoek naar de integriteit en/of mogelijke plichtsverzuim van klager kennelijk is afgerond. Met inachtneming daarvan is het Gerecht van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft toegelicht waarom de thans bestreden verlenging van de toegangsontzegging, daargelaten dat deze niet aan een tijdsduur is gebonden, gerechtvaardigd was. Dat geldt te meer omdat aan klager al met ingang van 30 juli 2019 de toegang tot zijn werkplek is ontzegd zodat verweerder al ruim zes maanden de tijd heeft gehad om zich te beraden over jegens klager te nemen maatregelen, zoals bijvoorbeeld schorsing. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat het belang van klager om zijn werkzaamheden te hervatten zwaarder dient te wegen dan het onvoldoende door verweerder toegelichte belang bij continuering van de toegangsontzegging. Daarom concludeert het Gerecht dat de bestreden beslissing in de bodemprocedure waarschijnlijk vernietigd zal worden.
5. Verder overweegt het Gerecht het volgende. Verweerder heeft zijn voornemen om een disciplinaire maatregel jegens klager te nemen aan hem bekendgemaakt, maar heeft miskend dat de Regering op grond van artikel 88, eerste lid, van de LMA bevoegd is om jegens ambtenaren disciplinair op te treden. Het voornemen om disciplinaire maatregelen jegens een ambtenaar te nemen dient dan ook door of namens de Regering aan hem te worden bekendgemaakt.
6. De slotsom van het voorgaande is dat de bestreden beslissing dient te worden geschorst totdat het Gerecht daarover heeft geoordeeld in de bodemprocedure. Al hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd, behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • wijsthet verzoek
    toe;
  • schorstde werking van de bestreden beslissing van 29 januari 2020 totdat het Gerecht op het daartegen door klager ingestelde bezwaar heeft beslist.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.