ECLI:NL:ORBANAA:2012:BW0441

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2011/45681
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsontzegging en terbeschikkingstelling van ambtenaar in het kader van plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om de toegangsontzegging van de geïntimeerde op zijn werkplek en de terbeschikkingstelling voor andere werkzaamheden. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van het Gerecht in ambtenarenzaken bevestigde. De zaak betreft een ambtenaar die door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur met ingang van 3 november 2010 de toegang tot zijn werkplek is ontzegd en ter beschikking is gesteld voor andere werkzaamheden. De Raad constateert dat de juridische grondslag voor deze maatregelen ontbreekt, evenals de aanleiding en de verwachte duur van de ordemaatregel. De Raad oordeelt dat de bestreden beschikking nietig is verklaard door het Gerecht, omdat er geen feitelijke grondslag is voor de maatregelen die zijn opgelegd aan de geïntimeerde. De Raad wijst erop dat de afwezigheid van de geïntimeerde tijdens de zitting van het Gerecht niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak, aangezien hij niet verplicht is om te verschijnen. De Raad concludeert dat de grieven van de appellant geen doel treffen en bevestigt de uitspraak van het Gerecht.

Uitspraak

Ambtenarenzaken over 2012
Uitspraak: 14 februari 2012
Zaaknr: RvBAz 2011/45681
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
in de zaak tussen:
DE REGERING
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
gemachtigde: mr. G.H.E. Camelia,
en:
[geïntimeerde]
oorspronkelijk klager,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij beschikking van 3 november 2010 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de Minister van gezondheid, milieu en natuur (hierna: de Minister) geïntimeerde met ingang van 3 november 2010 de toegang ontzegd voor het betreden van het gebouw aan de St. Rosaweg 124 en voorts geïntimeerde met ingang van 3 november 2010 ter beschikking gesteld aan het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur.
1.2 Het daartegen door geïntimeerde ingediende bezwaarschrift is door het Gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het Gerecht) bij uitspraak van 8 juni 2011 (GAZ 2011/45681) gegrond verklaard en de bestreden beschikking is nietig verklaard.
1.3 Appellant heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.4 Het beroep is behandeld door de Raad van beroep in Ambtenarenzaken (hierna: de Raad) ter zitting van 26 januari 2012. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Geïntimeerde is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd.
1.5 De uitspraak is nader bepaald op heden.
2. Wettelijke bepalingen
2.1 Artikel 46, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) bepaalt dat aan de ambtenaar door of namens de betrokken Minister de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf daar, kan worden ontzegd.
2.2 Artikel 49, eerste lid, van de Lma bepaalt dat de ambtenaar verplicht is zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.
3. Overwegingen
3.1 Het Gerecht heeft in haar uitspraak overwogen dat de feitelijke grondslag om gebruik te maken van de bevoegdheid om de ambtenaar te verplichten zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten, ontbreekt. Aannemelijk is geworden dat geïntimeerde sinds 3 november 2010 geen andere werkzaamheden heeft verricht en appellant ook geen andere ambtelijke werkzaamheden heeft opgedragen. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking voor wat betreft de terbeschikkingstelling niet kan worden gebaseerd op artikel 49 van de Lma en is van oordeel dat sprake is van détournement de pouvoir.
3.2 Het Gerecht heeft, voor zover de bestreden beschikking ziet op de toegangsontzegging, overwogen dat deze het karakter van een voorlopige ordemaatregel betreft. Het Gerecht hanteert hierbij een norm van drie maanden waarbinnen appellant na oplegging van de toegangsontzegging dient te beslissen of aan een ambtenaar een disciplinaire maatregel zal worden opgelegd. Nu zeven maanden zijn verstreken en niet is gebleken van een gerechtvaardigde afwijking van voornoemde norm slaagt het beroep van geïntimeerde op het rechtszekerheidsbeginsel, aldus het Gerecht.
3.3 Appellant brengt tegen de uitspraak van het Gerecht de volgende grieven naar voren.
Geïntimeerde noch zijn gemachtigde zijn op de behandeling ter zitting van het Gerecht verschenen ondanks diverse e-mails van het Gerecht. Appellant stelt dat geïntimeerde bewust niet is verschenen en dat het niet verschijnen de zitting heeft verstoord nu nader onderzoek ter zitting niet kon plaatsvinden.
Tijdens de zitting van het Gerecht was in strijd met artikel 66, eerste lid, van de Regeling ambtenarenrechtspraak 1951 (hierna: Rar) geen griffier ter zitting aanwezig en er kan dan ook geen proces-verbaal zijn opgemaakt en meeondertekend. Geïntimeerde heeft zich ten onrechte gepresenteerd als rechtsopvolger van het Hoofd van de Milieudienst. Door hier geen aandacht aan te schenken miskent het Gerecht het belang daarvan. Geïntimeerde is evenmin aangesteld als implementatiemanager. Het Gerecht heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een feitelijke grondslag om gebruik te maken van de bevoegdheid om geïntimeerde te verplichten ander werk te verrichten of om hem de toegang te ontzeggen. De feitelijke grondslag om deze maatregelen op te leggen is gelegen in het plichtsverzuim van geïntimeerde bestaande uit het in strijd met de opdracht van de Minister tekenen van stukken en het niet in acht nemen van USONA-procedureregels.
3.4 De Raad overweegt als volgt.
3.4.1 De ontzegging van de toegang betreft een voorlopige ordemaatregel. Het besluit waarmee deze ordemaatregel is aangezegd aan geïntimeerde dient te bevatten de juridische grondslag, de precieze reden, het tijdstip van inwerkingtreding en de (te verwachten) duur van de ordemaatregel.
3.4.2 De Raad stelt vast dat de juridische grondslag in de bestreden beschikking ontbreekt. In de bestreden beschikking ontbreekt voorts de aanleiding voor het nemen van de ordemaatregel en wordt evenmin een indicatie gegeven van de verwachte duur van de ordemaatregel.
3.4.3 Appellant heeft ter zitting verklaard dat de juridische grondslag en de reden van de toegangsontzegging is gegeven tijdens het mondelinge gesprek met geïntimeerde op 8 november 2011. De Raad overweegt dienaangaande dat een mondelinge mededeling na het geven van de bestreden beschikking niet volstaat. Dit klemt te meer nu appellant ondanks een toezegging daartoe nimmer een verslag van dit gesprek heeft verstrekt aan geïntimeerde. De Raad stelt voorts vast dat tijdens de behandeling ter zitting de opgelegde ordemaatregel nog steeds van kracht was en niet is gebleken van een voornemen tot opheffing daarvan.
3.4.4 De Raad stelt vast dat door appellant ten tijde van de bestreden beschikking op de voet van artikel 49 van de Lma geen andere ambtelijke werkzaamheden aan geïntimeerde zijn opgedragen. Evenmin is gebleken van een voornemen van appellant om daaraan op korte termijn concreet invulling te geven. Dat appellant eerst vlak voorafgaand aan de zitting van het Gerecht op 3 juni 2011, zeven maanden na het geven van de bestreden beschikking, naar eigen zeggen een aanbod is gedaan, levert geen feitelijke grondslag op.
3.4.5 Appellant stelt dat de feitelijke grondslag aan de ontzegging van de toegang en de terbeschikkingstelling is gelegen in het plichtsverzuim van geïntimeerde. Appellant betoogt hiertoe dat geïntimeerde in strijd heeft gehandeld met de opdracht van de Minister door verschillende stukken te ondertekenen, waaronder het stuk gedateerd 27 oktober 2010. Appellant verwijst ter onderbouwing naar een handgeschreven stuk gedateerd 26 oktober 2010 waarin enkele afspraken zijn vastgelegd zoals het <i>“aantal liter alcohol, niet meer als 100, en voorraden aanvullen”. Voorts staat vermeld: “binnen 7 dagen betalingen doen, bewijs bij de MD inleveren”</i>. Voor akkoord is door geïntimeerde getekend als Hoofd MD op 27 oktober 2010. Op het stuk staat vermeld “Milieudienst Curaçao”.
3.4.6 Naar het oordeel van de Raad blijkt uit dit stuk niet dat geïntimeerde, door dit stuk te ondertekenen, heeft gehandeld in strijd met een opdracht van de Minister. Evenmin blijkt hieruit dat geïntimeerde ten onrechte als hoofd Milieudienst heeft ondertekend. In dit verband acht de Raad relevant dat geïntimeerde vanwege de overgang per 10 oktober 2010 van het land Nederlandse Antillen naar het land Curaçao op 10 augustus 2010 een plaatsingsaanbod heeft ontvangen voor de functie van Hoofd Milieu en Natuurbeheer. Het door appellant gestelde dat de sector directeur Landbouw, Milieu en Natuur de oude functie van Hoofd Milieudienst vervult, wat hier verder ook van zij, is niet nader onderbouwd. Appellant heeft onvoldoende inzicht gegeven in de nieuwe structuur van het ambtenarenapparaat na 10 oktober 2010 en de positie van geïntimeerde hierin. Dat geïntimeerde in strijd met een aan hem gegeven opdracht stukken heeft ondertekend, is onvoldoende aannemelijk geworden.
3.4.7 Appellant heeft voorts gesteld dat door geïntimeerde de USONA-procedureregels niet in acht zijn genomen. Zo zou geïntimeerde in strijd met de voorschriften met betrekking tot USONA-projecten opdrachten heeft gegund aan twee consultants zonder in achtneming van de voorgeschreven procedures. De Raad stelt dienaangaande vast dat de procedurevoorschriften niet zijn overgelegd. Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat geïntimeerde in strijd met USONA-procedureregels heeft gehandeld. Dat de projectadviseur blijkens een overgelegde productie zijn ongenoegen heeft geuit over de handelwijze van geïntimeerde, wat hier ook verder van zij, volstaat niet.
3.4.8 De Raad stelt vast dat geïntimeerde niet is verschenen ter zitting van het Gerecht van 3 juni 2011. De Raad overweegt dat geïntimeerde niet verplicht is om gehoor te geven aan een uitnodiging om ter zitting te verschijnen. Reeds gelet hierop kan de afwezigheid van geïntimeerde niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht.
3.4.9 Voor zover appellant heeft betoogd dat de afwezigheid van een griffier ter zitting in strijd is met het bepaalde in artikel 66 van de Rar en dient te leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht overweegt de Raad dat artikel 66 van de Rar, waarin de aanwezigheid van een griffier ter zitting is geregeld, geen voorschrift van openbare orde betreft, waarbij het niet nakomen dient te leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht. Nu niet is gebleken dat appellant tegen de afwezigheid van een griffier ter zitting van het Gerecht niet aanstonds bezwaar heeft gemaakt, kan louter het feit dat de griffier ter zitting afwezig was, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht.
3.5 Naar het oordeel van de Raad treffen de grieven van appellant geen doel Gelet op het al het vorenstaande zal de Raad de uitspraak van het Gerecht bevestigen.
4. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de uitspraak van het Gerecht;
Aldus gegeven door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, J. Sybesma en S. Verheijen, leden, en door de voorzitter uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.