ECLI:NL:OGAACMB:2017:17

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 2017 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen niet-honoring van bevorderingsverzoek naar schaal 10 in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft klager, wonend in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba om zijn verzoek om bevordering naar schaal 10 niet te honoreren. Klager was sinds 1 juni 2011 geplaatst in de functie van inspectieambtenaar Veiligheid bij de Dienst Technische Inspecties (DTI) en had verzocht om bevordering naar schaal 9 met terugwerkende kracht naar 1 juni 2009 en naar schaal 10 met ingang van 1 juni 2011. De Gouverneur heeft klager op 12 april 2016 bevorderd naar de rang van hoofdtechnicus 1ste klasse in schaal 9, wat klager onterecht vond. Hij stelde dat de functie van inspectieambtenaar maximaal gewaardeerd zou moeten zijn op schaal 10, zoals eerder in een landsbesluit was vermeld.

Het gerecht heeft de zaak behandeld op 9 januari 2017, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren. De Gouverneur verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de vermelding van schaal 10 in het landsbesluit een ambtelijke fout was. Het gerecht oordeelde dat de Gouverneur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de functie van inspectieambtenaar bij de DTI maximaal op schaal 9 gewaardeerd was. Klager kon geen aanspraak maken op de bevordering naar schaal 10, aangezien de eerdere vermelding in het landsbesluit niet correct was en het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om gemaakte fouten te herstellen.

Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar van klager ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 6 maart 2017, en klager heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan binnen dertig dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 6 maart 2017
GAZA nr. 2017 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 22 mei 2012, no. 4, heeft verweerder, voor zover thans van belang, klager met ingang van 1 juni 2011 geplaatst in de functie van inspectieambtenaar Veiligheid bij de Dienst Technische Inspecties (hierna: DTI).
Bij brief van 8 oktober 2013 heeft klager de minister van Justitie en Onderwijs verzocht hem bij verweerder voor te dragen ter bevordering naar schaal 9 met ingang van 1 juni 2009 en naar schaal 10 met ingang van 1 juni 2011.
Bij landsbesluit van 12 april 2016, no. 44, heeft verweerder klager met ingang van 1 juni 2013 bevorderd naar de rang van hoofdtechnicus 1ste klasse met vaststelling van de bezoldiging in schaal 9, dienstjaar 9.
Op 22 augustus 2016 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt.
Op 12 oktober 2016 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2017, waar klager, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Aan de beschikking van 12 april 2016 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de functie van inspectie- en keuringsambtenaar veiligheid bij de DTI maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 9.
2.2
Klager betoogt dat verweerder zijn verzoek om bevordering naar schaal 10 ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Daartoe voert hij aan dat verweerder zich bij de beschikking van 12 april 2016 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de functie van inspectie- en keuringsambtenaar veiligheid bij de DTI maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 9. Hij verwijst in dit verband naar het landsbesluit van 22 mei 2012, waarbij verweerder hem in de desbetreffende functie heeft geplaatst, waarin verweerder heeft overwogen dat deze functie maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 10. Tevens verwijst hij naar de uitspraak van het gerecht van 8 december 2014 in de zaken nrs. GAZA 2600, 2623, 2624, 2625, 2626 en 2627 van 2013, waaruit volgens hem valt af te leiden dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de desbetreffende functie op het niveau van schaal 9 is gewaardeerd. Onder deze omstandigheden mocht hij er voorts gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij bevorderd zou worden naar schaal 10, aldus klager.
2.2.1
In de contramemorie heeft verweerder zijn standpunt dat de functie van klager maximaal op het niveau van schaal 9 is gewaardeerd nader toegelicht. De vermelding van de maximale waardering op het niveau van schaal 10 in het landsbesluit van 22 mei 2012 betreft een fout. Verweerder verwijst in dit verband naar door het Departamento Recurso Humano (DRH) naar aanleiding van een aantal rechtszaken verricht onderzoek, dat heeft geresulteerd in het rapport “Analyse DTI documenten” (hierna: het rapport). Uit het rapport valt volgens verweerder af te leiden dat in augustus 2009 door DTI en de voorganger van DRH, de dienst P&O, een gezamenlijk concept-formatierapport tot stand is gebracht, welk concept-formatierapport nimmer door de ministerraad is goedgekeurd, nu daaromtrent, conform de gebruikelijke procedure, nog commentaar van de vakbond en de Centrale Accountantsdienst moest worden ingewonnen. In dat concept-formatierapport zijn nadien door DTI wijzigingen aangebracht die niet beantwoorden aan de daarvoor geldende richtlijnen en leiden tot discrepanties met de functiewaardering van andere overheidsdiensten en een zeer aanzienlijke stijging (39%) van de personeelskosten van DTI. Enige besluitvorming tot formalisering van het aldus gewijzigde concept-formatierapport heeft evenmin plaatsgevonden, aldus het rapport. Het plaatsingslandsbesluit van klager van 22 mei 2012, dat is gebaseerd op het nieuwe, eenzijdig door DTI gewijzigde formatierapport, berust dan ook op een ambtelijke fout, waaraan klager geen aanspraak kon ontlenen, aldus verweerder. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van het gerecht van 30 mei 2016, ECLI:NL:OGAACMB:2016:33.
2.2.2
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder door overlegging van het rapport voldoende aannemelijk gemaakt dat het plaatsingslandsbesluit van 22 mei 2012, voor zover daarin is overwogen dat de functie van inspectieambtenaar veiligheid bij de DTI maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 10, berust op een ambtelijke fout. De verwijzing door klager naar de uitspraak van het gerecht van 8 december 2014 geeft geen grond voor een ander oordeel. Anders dan klager betoogt, valt daaruit niet af te leiden dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de functie van inspectieambtenaar veiligheid bij de DTI maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10, nu het gerecht daarin slechts heeft overwogen dat verweerder zich in de desbetreffende gevallen onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat deze functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 9.
Voorts kon klager aan een zodanige ambtelijke fout geen aanspraken ontlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens vaste rechtspraak een bestuursorgaan een gemaakte fout moet kunnen herstellen, waarbij de mogelijkheid daartoe haar begrenzing vindt in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Anders dan klager betoogt leidt in dit geval het herstel van de gemaakte fout niet tot strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien de enkele overweging in het plaatsingslandsbesluit dat de functie waarin klager wordt geplaatst maximaal gewaardeerd wordt op het niveau van schaal 10 op zichzelf niet met zich brengt dat verweerder gehouden is klager tot dat niveau te bevorderen. Bovendien staat het verweerder steeds vrij om functies te herwaarderen, waarbij de mogelijkheid bestaat dat tot een waardering op een lager niveau wordt uitgekomen. Het betoog faalt.
2.3
Het bezwaar is ongegrond.
2.4
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).