ECLI:NL:OGAACMB:2016:6

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 1067 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevordering in ambtenarenrecht met betrekking tot gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft klaagster, werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit waarbij haar bevordering met ingang van 1 maart 2014 is vastgesteld. Klaagster verzocht om bevordering met terugwerkende kracht naar 1 mei 2012, onder verwijzing naar het gelijkheidsbeginsel, omdat een collega met een vergelijkbare functie en anciënniteit op dezelfde datum was bevorderd. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift na de wettelijke termijn indiende, maar dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij pas op 11 mei 2015 van de beschikking op de hoogte was, waardoor haar bezwaar ontvankelijk werd verklaard.

Het gerecht overwoog dat de minister van Justitie, en niet de Gouverneur, verantwoordelijk was voor de bevordering. Klaagster voldeed pas aan de vereisten voor bevordering naar schaal 9 na het behalen van haar diploma op 13 februari 2014. Het gerecht concludeerde dat, hoewel er mogelijk een incidentele fout was gemaakt bij de bevordering van de collega van klaagster, het gelijkheidsbeginsel niet vereist dat een bestuursorgaan een gemaakte fout herhaalt. Aangezien klaagster niet aan de voorwaarden voldeed voor een eerdere bevordering, werd haar bezwaar ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 1 februari 2016 door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter.

Uitspraak

Uitspraak van 1 februari 2016
GAZA nr. 1067 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ klaagster ],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:
de minister van Justitie,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 20 april 2015, no. 20, is klaagster met ingang van 1 maart 2014 bevorderd in de functie van afdelingshoofd binnendienst met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 63.840,= ’s jaars (schaal 9, dienstjaar 9) en de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 maart 2016.
Hiertegen heeft klaagster bezwaar gemaakt, door indiening bij dit gerecht van een bezwaarschrift op 21 mei 2015.
Verweerder heeft op 3 augustus 2015 een contramemorie ingediend
De zaak is behandeld ter zitting van 12 oktober 2015, alwaar klaagster is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift een dag na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 11 mei 2015 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
2.3
Klaagster, werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGA) kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking nu daarmee ten onrechte niet is tegemoetgekomen aan haar verzoek, gedateerd 12 juni 2014, om naar schaal 9 te worden bevorderd met ingang van 1 mei 2012. In dit verband heeft zij een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat een collega met een leidinggevende functie binnen de DGA op een vergelijkbaar niveau en met een vergelijkbare anciënniteit eveneens met ingang van die datum is bevorderd naar schaal 9.
2.4
Het gerecht stelt allereerst ambtshalve vast dat als verweerder in dezen niet de Gouverneur maar de minister Justitie dient te worden aangemerkt. Daartoe wordt overwogen dat aan een landsbesluit tot bevordering, mede gelet op artikel II.7 van de Staatsregeling van Aruba, een daartoe strekkende voordracht van de betrokken minister ten grondslag dient te liggen. Een landsbesluit waaruit blijkt dat niet (geheel) aan een bevorderingsverzoek is voldaan, kan in beginsel worden aangemerkt als de schriftelijke neerslag van de weigering van de betrokken minister een voordracht te doen voor een landsbesluit dat (geheel) aan het verzoek tegemoet komt. Dit betekent dat, indien in rechte wordt opgekomen tegen een dergelijke, in een landsbesluit besloten liggende, weigering, de bestreden beschikking niet het landsbesluit is, maar de daaruit kenbare weigering van de minister tot het doen van een voordracht. [1] Als bestreden beschikking dient in casu dan ook te worden aangemerkt de uit het landsbesluit van 20 april 2015 blijkende weigering van de minister het verzoek van klager tot bevordering geheel in te willigen door het doen van een daartoe strekkende voordracht.
2.5
Tussen partijen is niet in geschil dat, naast het vereiste van voldoende dienstanciënniteit, een van de vereisten voor de door klaagster verzochte bevordering is het met succes hebben afgerond van de opleiding Middle Management. Nu klaagster het desbetreffende diploma op 13 februari 2014 heeft behaald, voldeed zij eerst toen aan alle voor bevordering naar schaal 9 gestelde vereisten. Hiervan uitgaande kan zij er in beginsel geen aanspraak op maken om met ingang van een eerdere datum dan 1 maart 2014, zoals bij het landsbesluit van 20 april 2015 ook is geschied, te worden bevorderd.
2.6
Dit kan anders zijn als verweerder, door ten aanzien van klaagster bij de bepaling van de ingangsdatum van haar bevordering strikt de hand te houden aan de datum waarop zij voormeld diploma heeft behaald, zou handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarvan zou sprake zou indien ten aanzien van die ingangsdatum bij de bevordering van een of meer anderen, die ook voor het overige in met klaagster vergelijkbare omstandigheden verkeren, welbewust en in begunstigende zin is afgeweken van de datum waarop het diploma is behaald. Voor het vermoeden dat van een dergelijke welbewuste afwijking in het door klaagster genoemde geval sprake was, bieden de door verweerder ter zake overgelegde stukken naar het oordeel van het gerecht evenwel geen aanleiding. Verweerders stelling dat ten aanzien van de desbetreffende college een incidentele fout is gemaakt, acht het gerecht dan ook niet ongeloofwaardig. Nu volgens vaste jurisprudentie het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan gehouden is een eenmaal gemaakte fout te herhalen, kan klaagsters beroep op dit beginsel haar niet baten.
2.7
Aangezien geen van de door klaagster aangevoerde gronden van haar bezwaar slaagt, is het bezwaar ongegrond.
2.8
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).

Voetnoten

1.Vergelijk ook Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, 17 januari 2008, ECLI:NL:ORBANAA:2008:BJ8585.