Uitspraak: 17 januari 2008
Zaaknr: RvBAz 2007/35
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende te Aruba,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
gemachtigde mr. R.H. Croes,
DE MINISTER VAN FINANCIËN
zetelend te Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: A. Lumenier.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Op 7 februari 2007 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) wegens het niet beslissen op de door hem bij zijn brieven van 9 juni 2006 en 1 september 2006 ingediende verzoeken om bevordering tot hoofdcommies eerste klasse per uiterlijk 1 oktober 1995.
1.2 Het Gerecht heeft het bezwaar ongegrond verklaard bij uitspraak van 14 mei 2007.
1.3 Hiertegen is door appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 6 juni 2007. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba op 3 december 2007, waar geïntimeerde zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
In de eerste plaats merkt de Raad op dat het Gerecht ten onrechte de Gouverneur als verweerder heeft aangemerkt. De Gouverneur is weliswaar ingevolge artikel 4 Landsverordening materieel ambtenarenrecht het tot beslissen bevoegde gezag, doch voor het totstandbrengen van een Landsbesluit behoeft hij de medewerking van de Minister, wat onder meer ook blijkt uit art. II-7 van de Staatsregeling van Aruba. Die medewerking bestaat onder andere uit het door de Minister uitbrengen van een voordracht, waartoe deze op grond van laatstvermelde bepaling bevoegd kan worden geacht. Het niet binnen een redelijke termijn uitbrengen van een voordracht aan de Gouverneur moet worden beschouwd als een weigering een verplichte, want voor totstandkoming van het Landsbesluit noodzakelijke, handeling te verrichten, waartegen in het algemeen ingevolge artikel 41, tweede lid van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak bezwaar op het Gerecht openstaat. De Raad heeft een en ander in de kop van de uitspraak tot uitdrukking gebracht.
Appellant was ambtenaar en sedert 1 juli 1987 werkzaam als medewerker begrotingszaken in de rang van hoofdcommies (schaal 10). Blijkens het dossier heeft appellant reeds herhaaldelijk verzocht om bevordering naar de naast hogere schaal, onder meer per 1 januari 1991 en 1 juli 1993. Deze verzoeken zijn afgewezen en het tegen afwijzing ingestelde bezwaar en beroep is ongegrond verklaard.
Appellant heeft geïntimeerde verzocht om hem te bevorderen tot hoofdcommies eerste klasse (schaal 11) en die bevordering te doen ingaan op een datum tussen 1 juli 1991 en 1 juli 1995. Daarmee verzoekt hij geïntimeerde om terug te komen op de eerdere afwijzing van zijn verzoeken om bevordering.
Volgens vaste jurisprudentie is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen op een eerder genomen beschikking inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beschikking in volle omvang te heroverwegen. Indien het bestuursorgaan de beschikking handhaaft, kan dit niet de weg openen naar een toetsing als betrof het de oorspronkelijke beschikking. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen. De ambtenarenrechter dient dan ook de oorspronkelijke beschikking tot uitgangspunt te nemen.
De Raad is voorts van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarin een duuraanspraak in het geding is, het is aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaand aan het verzoek om terug te komen, dient de ambtenarenrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om de oorspronkelijke beschikking te herzien. Wat betreft de periode daarna, moet een minder terughoudende toets worden gehanteerd. Daarom zal het in de regel bij een duuraanspraak niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een beschikking waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de belanghebbende wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het betrokken bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
De inschaling van een ambtenaar, zoals geïntimeerde, moet als vaststelling van een duuraanspraak worden aangemerkt. Voor wat betreft appellants aanspraken op bevordering in de periode voorafgaand aan indiening van zijn verzoek stelt de Raad vast dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die grond opleveren de oorspronkelijke beschikking te herzien.
Er is evenmin aanleiding appellant tegemoet te komen voor wat betreft zijn aanspraken over de periode na indiening van zijn verzoek.
Ingevolge het tweede lid van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 dient de betrokkene die in aanmerking wenst te komen voor een bevordering aan de in de bijlage bij dat Landsbesluit opgenomen bevorderingseisen te voldoen. Voor bevordering tot hoofdcommies eerste klasse (schaal 11) geldt onder meer als voorwaarde dat de betrokkene een functie vervult die waardering op dat niveau rechtvaardigt.
De functie die appellant ten tijde van indiening van zijn verzoek om bevordering vervulde was ingeschaald in schaal 10. Nadat deze functie recentelijk opnieuw is beschreven is deze gewaardeerd op schaal 9. De inschaling van appellant is daarbij gehandhaafd op schaal 10. Gelet op het bepaalde in de bezoldigingsregeling is er daarom geen grond voor het oordeel dat geïntimeerde appellant voor bevordering naar schaal 11 in aanmerking had dienen te brengen.
De Raad zal de in beroep bestreden uitspraak bevestigen, met verbetering van gronden.
- bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en mr. E.M.D. Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.