Uitspraak
Het Constitutioneel Hof van Sint Maarten
1.Verloop van de procedure
2.Context, bestreden landsverordeningen, gronden
3.De bevoegdheid van het Hof en de ontvankelijkheid van het verzoek
in casumogelijk is. Wel heeft zij benadrukt dat de rechterlijke toetsing in dit geval zeer terughoudend dient te zijn, vanwege het gevoelige, uitzonderlijke en sterk economisch-politieke karakter van de besluitvorming over de drie landsverordeningen door de wetgever van Sint Maarten.
4.EVRM-conforme uitleg
5 De klacht inzake strijd met artikel 15 van de Staatsregeling (eigendomsrecht)
Koufaki en ADEDY tegen Griekenland [7] instructief. In die zaken was, zoals thans in Sint Maarten het geval vanwege de COVID-19-pandemie, sprake van een ernstige financiële crisis (‘an exceptional crisis without precedent in recent Greek history’). Ook werd de Griekse regering (vergelijkbaar met thans de regering van Sint Maarten) geconfronteerd met extern aan steun gestelde voorwaarden vanuit de eurolanden, de Centrale Europese Bank en het Internationale Monetaire Fonds. Maatregelen die de Griekse regering onder meer trof waren kortingen op het loon en pensioen van overheidspersoneel met 20%, met daarnaast kortingen op aanvullende toelagen (§ 43). Het EHRM overwoog [8] over de klachten dat deze kortingen in strijd zouden zijn met artikel 1 Protocol 1 onder meer:
enjoy quite a wide margin of appreciation in regulating their social policy. As the decision to enact laws to balance State expenditure and revenue will commonly involve consideration of political, economic and social issues, the Court considers that the
national authorities are in principle better placedthan the international judge to choose the most appropriate means of achieving this and
will respect their judgment unless it is manifestly without reasonable foundation(…). This margin
is even wider when the issues involve an assessment of the priorities as to the allocation of limited State resources(…).
The requisite balance will not be found if the person or persons concerned have had to bear an individual and excessive burden(…).
legislation should not be considered as a “deprivation of possessions” as the applicants claim, but rather as interferencewith the right to the peaceful enjoyment of possessions for the purposes of the first sentence of the first paragraph of Article 1 of Protocol No. 1 (…).
exceptional crisiswithout precedent in recent Greek history. As stressed by the report accompanying Law no. 3833/2010, this was “the worst crisis in the public finances for decades”, which “[had] undermined the country’s credibility, thwarted efforts to meet the country’s lending needs and pose[d] a serious threat to the national economy”. The report stated that finding a way out of the crisis represented “a historic responsibility and a national duty” and that Greece had undertaken to “achieve fiscal consolidation on the basis of precise targets and a precise timetable”... .
formed part of a wider programme of public finance adjustment and structural reform of the Greek economywhich, taken as a whole, was designed to meet the country’s pressing financing needs and to improve its future economic and financial prospects. Those aims were in the general interest and also coincided with those of the euro area Member States, in view of the requirement under European Union legislation to ensure budgetary discipline and preserve the stability of the euro area. By their very nature, the measures in question therefore contributed to an immediate reduction in public spending ... .
consideration of political, economic and social issues, and the margin of appreciation available to the legislature in implementing social and economic policies is a wide one. The Court will thus respect the legislature’s judgment as to what is “in the public interest” unless that judgment is
manifestly without reasonable foundation(…). In matters of general policy, on which opinions within a democratic society may reasonably differ widely,
the role of the domestic policy-maker should be given special weight(…).
fair balancewas struck in the instant case between the demands of the general interest of the community and the requirements of the protection of the fundamental rights of the first applicant and the second applicant’s members.
proportionality principle. More specifically, the Supreme Administrative Court held that
the fact that the cuts in wages and pensions were not merely temporary was justified, since the legislature’s aim had been not only to remedy the acute budgetary crisis at that time but also to consolidate the State’s finances on a lasting basis. It also referred to the Court’s case-law concerning cuts in wages and pensions of the kind made by a number of States in the same overall context of economic crisis. It further observed that the applicants before it had
not claimed specifically that their situation had worsened to the extent that they risked falling below the subsistence threshold.
could not be said to have imposed an excessive burden on the applicant.
As regards alternative solutions, their possible existence does not in itself render the contested legislation unjustified. Provided that the legislature remains within the bounds of its margin of appreciation, it is not for the Court to say whether the legislation represented the best solution for dealing with the problem or whether the legislature’s discretion should have been exercised in another way(…).
Koufakikunnen een aantal gezichtspunten inzake de uitleg van artikel 1 Protocol 1 EVRM worden afgeleid, die het Constitutioneel Hof bij de toetsing aan artikel 15 van de Staatsregeling in acht zal nemen.
margin of appreciation), waarbij de keuzes van de staat gerespecteerd worden tenzij deze evident zonder redelijke grond zijn; deze marge is nog ruimer wanneer het gaat om verdeling van schaarse middelen (§§ 31, 39).
Koufakizijn bevestigd in andere relevante niet-ontvankelijkheidsbeslissingen, zoals die van 8 oktober 2013 in de gevoegde zaken van
António Augusto Da Conceição Mateusen
Lino Jesus Santos Januário tegen Portugal [9] (§§ 19-29) en die van 1 september 2015 in de zaak van
Maria Alfredina Da Silva Carvalho Rico tegen Portugal [10] (§§ 33-46). Het in 5.1 geschetste uitgangspunt dat bij het nemen van ingrijpende maatregelen in een majeure economische crisis aan de staten een aanzienlijke beoordelingsruimte gelaten moet worden is daarin bevestigd, en vervolgens door de Grote Kamer van het EHRM, verwijzend naar onder meer deze beslissingen, onderschreven in het arrest van 13 december 2016 in de zaak
Béláné Nagy tegen Hongarije(§§ 113-114). [11]
trias politicazoals deze in het nationale constitutionele recht is vormgegeven. Het Constitutioneel Hof is evenwel van oordeel dat op grond van zijn positie in de
triasin een zaak als de onderhavige aan de wetgever van Sint Maarten – analoog aan de EHRM-jurisprudentie – grote beoordelingsruimte gelaten moet worden.
algemeneuitgangspunten voorop gesteld:
de factonoodmaatregelen met het oog op een ongekende pandemie die het voor Sint Maarten zo cruciale toerisme plotseling en langdurig deed wegvallen, met alle ingrijpende sociale, financiële en economische gevolgen van dien – tot een
extra ruimebeoordelingsruimte van de wetgever. Hier komt nog bij dat de uitbraak van de pandemie, in maart 2020, voor Sint Maarten een plotselinge overmachtssituatie in het leven riep waarin met grote spoed moest worden gehandeld.
nietom de tweede volzin van het eerste lid (ontneming van de eigendom) (Koufaki § 34) of om het tweede lid (regulering van het gebruik van eigendom). Zie in deze zin het arrest van de Grote Kamer van het EHRM in de zaak
Fábián tegen Hongarijevan 5 september 2017, § 64. [12]
nietom ontneming van de eigendom (tweede lid), onteigening (derde lid) of vernietiging of onbruikbaar maken van de eigendom (vierde lid).
in casuvoldoende grond. De betreffende voorwaarden voor de tweede en volgende tranches van de liquiditeitssteun zijn geaccordeerd in de Rijksministerraad van 15 mei 2020, waarbij implementatie per 1 juli 2020 werd voorgeschreven. Met het oog daarop zijn de kortingen [13] voorlopig vanaf 1 juli 2020 reeds toegepast. Aan die toepassing zal – indien het Hof het verzoek van de Ombudsman afwijst – met inwerkingtreding van de drie landsverordeningen en de terugwerkende kracht daarvan alsnog een wettelijke grondslag verleend worden. De totstandbrenging van landsverordeningen zoals de onderhavige vergde de noodzakelijke tijd, ten behoeve van nader overleg met Nederland, in de Rijksministerraad en met het College financieel toezicht, alsmede voor het overleg met de vakbonden en vanzelfsprekend voor de advisering van de Raad van Advies en de beraadslaging en besluitvorming in de Staten. En uiteraard schort deze huidige procedure voor het Constitutioneel Hof de inwerkingtreding van de landsverordeningen op ingevolge artikel 127, vierde lid, van de Staatsregeling.
in casudat van dit vereiste is afgeweken.
Béláné Nagyten aanzien van aantasting van (sociale) verzekerings- en pensioenrechten:
Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling(COHO) worden opgericht. Op dit moment fungeert er – anticiperend op de Rijkswet – al een COHO ad interim, en zijn in dit kader reeds afspraken gemaakt (in de vorm van een landspakket en een uitvoeringsagenda) waaraan uitvoering wordt gegeven. De doelstellingen van het hervormingsprogramma zijn door de Regering in dupliek (12-16) uiteengezet en het
Landspakket Sint Maartenis door haar overgelegd (productie 1 bij dupliek). Het doel is in Aruba, Curaçao en Sint Maarten te bevorderen dat hervormingen van bestuurlijke aard worden doorgevoerd, duurzaam houdbare overheidsfinanciën worden gerealiseerd en de weerbaarheid van de economie wordt versterkt, met inbegrip van de rechtstatelijke inbedding daarvan. Tussen de onderhavige kortingen en dit hervormingsprogramma bestaat een nauw verband.
grosso modoaan de juistheid van deze gegevens te twijfelen.
laagste schaal voor overheidsdienarenis schaal 1 uit een totaal van 17 schalen. Elke schaal heeft 20 treden. De laagst ingeschaalde ambtenaar is op dit moment ingeschaald in schaal 1 trede 10, hetgeen neerkomt op NAf 1.844,- per maand. Er is slechts 1 ambtenaar die is ingeschaald in schaal 1 trede 10. In totaal zijn er 51 ambtenaren/contractanten die zijn ingeschaald in schaal 1, tredes 10 tot en met 20.
minimum uurloonin Sint Maarten bedraagt NAf 8,84. Bij een 5-daagse werkweek (173,33 uren per maand) komt dit neer op een maandelijkse minimumloon van NAf 1.532,24. Bij een 6-daagse werkweek (208 uren per maand) bedraagt het maandelijkse minimumloon NAf 1.838,72.
specifiek gemeten werkloosheidscijfers, dienen de cijfers van SZV (Social & Health Insurances) ten aanzien van het aantal geregistreerde werknemers gebruikt te worden. De fluctuaties van het geregistreerde aantal werknemers zou een indicatie kunnen geven van de toename in werkloosheid, zij het dat de afname van het aantal geregistreerde werknemers niet een precieze toename van de werkloosheid weerspiegelt. Immers, niet in alle situaties waar een dienstverband wordt beëindigd, resulteert dit in een voormalige werknemer die werk zoekt en die zichzelf beschouwt als werkloos. Daarnaast zijn er potentiële starters op de arbeidsmarkt die werkzoekend zijn en die niet eerder in het databestand van SZV stonden geregistreerd als een werknemer. De cijfers die SZV ter beschikking heeft gesteld worden hieronder weergegeven.
Tijdelijke Landsverordening Covid-19 bezuinigingen arbeidsvoorwaarden overheidsdienaren(AB 2021, no. 07) behelst een versobering op de arbeidsvoorwaarden van 12,5%, in de vorm van een korting op het aantal vakantiedagen, een vermindering van de aanspraak op vakantie-uitkering over de periode van 1 juli 2019 tot 1 juli 2020, de volledige buitenwerkingstelling van de vakantie-uitkering vanaf 1 juli 2020, stopzetting van loonsverhogingen en indexeringen alsmede de korting van de vergoeding voor overwerk. De
Tijdelijke Landsverordening normering topinkomens en aanpassingen arbeidsvoorwaarden bij (semi) publieke sector entiteiten(AB 2021, no. 08) omvat een bezoldigingsmaximum, korting op de arbeidsvoorwaarden met 12,5% en stopzetting van verhogingen van de bezoldiging. De
Tijdelijke Landsverordening aanpassing arbeidsvoorwaarden politieke gezagdragers(AB 2021, no. 10) houdt een korting in op het salaris en de arbeidsvoorwaarden van in totaal 25% van de Statenleden en ministers.
Landsverordening houdende regels inzake minimumlonen(gegevens Regering, Ad 2). Volledigheidshalve wijst het Hof er op, dat artikel 21 van de
Landsverordening materieel ambtenarenrecht, dat bepaalt dat er geen regeling kan worden vastgesteld die tot een bezoldiging leidt die lager ligt dan het wettelijk minimumloon, onverminderd van kracht is.
Tijdelijke Landsverordening normering topinkomens en aanpassingen arbeidsvoorwaarden bij (semi) publieke sector entiteitenbevat overigens een hardheidsclausule: de maatregelen blijven buiten toepassing ten aanzien van personeel dat een bezoldiging geniet minder dan het wettelijk minimumloon. Het Hof begrijpt deze bepaling in het licht van de toelichting zo, dat de maatregelen geen toepassing vinden wanneer betrokkene daardoor minder dan het minimumloon gaat verdienen.
als direct gevolg van de kortingenonder de armoedegrens komen. Deze vraag moet bij de huidige stand van zaken ontkennend worden beantwoord.
tijdelijkemaatregelen. Het Constitutioneel Hof beschouwt deze tijdelijkheid als een belangrijke factor bij het beoordelen van de verenigbaarheid met artikel 15 Staatsregeling en artikel 1 Protocol 1 EVRM. De landsverordeningen vervallen op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip. Aannemelijk is dat dit tijdstip afhankelijk zal zijn van de duur van de pandemie, het herstel van het toerisme en de inkomsten, maar uiteraard ook van de opstelling van Nederland, voor zover na dit herstel nog steeds een zekere liquiditeitssteun nodig zal blijven. Het ligt evenwel voor de hand dat naarmate minder steun nodig is, afschaling of opheffing van het kortingspercentage in zicht komt.
6.De klacht inzake strijd met artikel 16 Staatsregeling (gelijkheid)
Fábiánoverwoog de Grote Kamer van het EHRM ten aanzien van artikel 14 EVRM:
there must be a difference in the treatment of persons in analogous, or relevantly similar, situations(…). In other words, the requirement to demonstrate an analogous position does not require that the comparator groups be identical. An applicant must demonstrate that, having regard to the particular nature of his or her complaint, he or she was
in a relevantly similar situation to others treated differently(…). However, not every difference in treatment will amount to a violation of Article 14. Firstly, the Court has established in its case-law that only
differences in treatment based on an identifiable characteristic, or “status”,are capable of amounting to discrimination within the meaning of Article 14 (…). Secondly, a difference of treatment is discriminatory if it has
no objective and reasonable justification; in other words, if it does not pursue a legitimate aim or if there is not a reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim sought to be realised(…).
wide margin is usually allowed to the State under the Convention when it comes to general measures of economic or social strategy(…). Because of their direct knowledge of their society and its needs, the national authorities are in principle better placed than the international judge to appreciate
what is in the public interest on social or economic grounds, and the Court will generally respect the legislature’s policy choice unless it is “manifestly without reasonable foundation” (…).Any measures taken on such grounds, including the reduction of the amount of pension normally payable to the qualifying population, must nevertheless be implemented in a non-discriminatory manner and comply with the requirements of proportionality (…). In any case, irrespective of the scope of the State’s margin of appreciation, the final decision as to the observance of the Convention’s requirements rests with the Court (…).
if the persons subjected to different treatment are in a relevantly similar situation, taking into account the elements that characterise their circumstances in the particular context. The Court notes that the elements which characterise different situations, and determine their comparability, must be assessed in the light of the subject-matter and purpose of the measure which makes the distinction in question.
enjoy wide latitude in organising State functions and public services(…), in the context of their obligations under the Convention.
Tijdelijke Landsverordening normering topinkomens en aanpassing arbeidsvoorwaarden bij (semi) publieke sector entiteiten. Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van deze verordening bevat de criteria op grond waarvan een organisatie als (semi) publieke sector entiteit kwalificeert. Daarvan is sprake bij:
Tijdelijke Landsverordening Covid-19 bezuinigingen arbeidsvoorwaarden overheidsdienaren, luidend:
common sense. De memorie van toelichting is daarmee in strijd, maar kan niet doorslaggevend zijn. Soortgelijke overwegingen gelden overigens met betrekking tot artikel 6 van de
Tijdelijke Landsverordening normering topinkomens en aanpassingen arbeidsvoorwaarden bij (semi) publieke sector entiteiten, dat een vergelijkbare tekst bevat.
private sectorgeheel buiten schot is gebleven en financiële steun heeft ontvangen om de gevolgen van de economische crisis te verzachten. Het Constitutioneel Hof wijst er op dat de liquiditeitssteun niet alleen is aangewend om ondernemers en werknemers in de private sector te steunen, maar ook om de salarissen van de werknemers in de publieke sectoren door te kunnen betalen. Bovendien dient in het oog te worden gehouden dat er in de publieke sector geen ontslagen vanwege de crisis zijn gevallen, terwijl dat in de private sector wel veelvuldig heeft plaatsgevonden (5.6.2).
Fábián, waarin het EHRM onder verwijzing naar vaste jurisprudentie oordeelde dat werknemers in de (semi) publieke sector (‘a member of the civil service whose employment, remuneration and social benefits were dependent on the State budget’) zich
nietin een ‘analogous or relevantly similar situation’ bevinden ten opzichte van werknemers in de private sector. De Grote Kamer overwoog meer in het bijzonder:
enjoy wide latitude in organising State functions and public services, including such matters as regulating access to employment in the public sector and the terms and conditions governing such employment, in the context of their obligations under the Convention.
Each of the three kinds of considerations mentioned above is widely reflected in various ways in a long-standing line of case-law recognising a distinction between civil servants and private employees as two categories that are not comparable.
Taking all these aspects of the present case into account, the Court finds that the applicant has not demonstrated that, as a member of the civil service whose employment, remuneration and social benefits were dependent on the State budget, he was in a relevantly similar situation to pensioners employed in the private sector.
9.Afsluitende observaties
in concretoaan de in de Staatsregeling neergelegde grondrechten kan toetsen en daarbij eventuele extra bezwarende omstandigheden in het specifieke geval, die door de wetgever niet zijn voorzien, kan meewegen. [24]
10.Beslissing
wijst de verzoeken van de Ombudsman af.