Uitspraak
Het Constitutioneel Hof van Sint Maarten
1.Verloop van de procedure
2.De door de Ombudsman aangevoerde gronden
nemo tenetur-beginsel, voortvloeiend uit artikel 26 van de Staatsregeling en de onschuldpresumptie, neergelegd in artikel 28, tweede lid, van de Staatsregeling.
Colas Estvan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. [7]
3.De bevoegdheid van het Hof en de ontvankelijkheid van het verzoek
4.De klacht inzake het niet (wederom) horen van de Raad van Advies
wijze van totstandkomingvan wetgeving aan de Staatsregeling te toetsen. Daarbij is blijkens de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk gedacht aan het uit artikel 69, tweede en vijfde lid, van de Staatsregeling voortvloeiende vereiste dat (ook) ingrijpende nota’s van wijziging ter advisering aan de Raad van Advies voorgelegd moeten worden. [11] Opgemerkt dient te worden dat de Memorie van Toelichting bij de Staatsregeling de “ingrijpende nota van wijziging” slechts als voorbeeld noemt. Waar het in de kern om gaat is dat de Staatsregeling groot belang hecht aan de rol van de Raad van Advies en diens participatie in het wetgevingsproces, met het oog op de noodzakelijke rechtsstatelijke deskundigheid en bestuurlijke bedachtzaamheid in dat proces. Niet voor niets waarborgt de Staatsregeling de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de Raad van Advies als een Hoog College van Staat. [12]
Colas Est-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [17]
grosso modoovereen met die van de Raad voor de Rechtshandhaving. [21]
geensprake van het “alsnog te voorzien in een commissie van toezicht Integriteitskamer, zoals reeds was voorzien in het ontwerp dat aan de Raad van Advies was gezonden ter advisering.”
Colas Est-arrest juist had gewezen. Als rechtvaardiging daarvoor merkt de regering in de toelichting op de Nota van wijziging op: “Met het terugplaatsen in het ontwerp van de commissie van toezicht Integriteitskamer kan vervolgens de voorgestelde explicitering van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming komen te vervallen.” In deze argumentatie wordt miskend dat er wezenlijke verschillen zijn tussen de waarborgen voor onafhankelijkheid en deskundigheid en de ruime bevoegdheden van de oorspronkelijk voorziene Raad van Toezicht enerzijds en het ontbreken van deze waarborgen en de veel beperkter bevoegdheden van de uiteindelijk in de verordening voorziene Commissie van Toezicht anderzijds. Van een “terugplaatsen van de commissie van toezicht” is – anders dan de toelichting bij de Nota van wijziging suggereert – dan ook geen sprake. Evenzeer gaat deze argumentatie eraan voorbij, dat het toezicht op de Integriteitskamer door de Commissie van Toezicht niet aangemerkt kan worden als alternatief voor de bestuursrechtelijke rechtsbescherming krachtens de Lar.
kanhet Constitutioneel Hof een wettelijke regeling vernietigen vanwege onverenigbaarheid met de Staatsregeling, ook op grond van gebreken in de wijze van totstandkoming. Het Hof is daartoe evenwel niet verplicht en beseft terdege dat vernietiging van een verordening vanwege de gebrekkige wijze van totstandkoming zeer ingrijpend is. Dat geldt te meer gezien het belang dat de onderhavige verordening beoogt te dienen, de deugdelijke bestrijding van integriteitsschendingen binnen en rondom de overheid..
nietkon worden ingeroepen door de onderzochte persoon. [27]
hetzelfde feit betreftmet betrekking waartoe de strafvervolging plaatsvindt. [32] In dit verband merkte de regering op, dat “in the event suspicion of a criminal offense arises during the investigation by the Integrity Chamber, the Integrity Chamber will notify the justice authorities of his suspicion and cease further investigation, such in principle does not necessarily entail that the investigation into possible integrity breaches cannot proceed. In so far the purpose of the integrity breach is conducted solely for that purpose and not also for the purpose of any criminal investigation, there should be no reason why the investigation into possible integrity breaches cannot proceed”. [33]
uitgaande van de definitieve interpretatie die de regering ervan heeft gegeven– op het volgende neer. Het onderzoek van de Integriteitskamer is gericht op het boven water krijgen van misstanden in de vorm van concrete integriteitsschendingen (artikel 21, eerste lid, Lvi). Daarbij gaat het altijd om onrechtmatig handelen, en veelal om strafbare feiten of disciplinaire vergrijpen (artikel 1 onder b Lvi). De kamer beschikt over bevoegdheden (artikel 4, eerste lid, Lvi) die grotendeels vergelijkbaar zijn met die welke de Awb aan toezichthouders toekent. Daarnaast mag zij overigens ook inzage vorderen in
persoonlijkegegevens. De burger is verplicht medewerking te verlenen aan de kamer bij de uitoefening van deze bevoegdheden (artikel 4, derde lid, onder a en b, Lvi). De Integriteitskamer kan bovendien de persoon waarop het onderzoek zich specifiek richt (ten aanzien van wie er blijkbaar een zeker vermoeden is van integriteitsschending) onder ede horen (artikel 4, derde lid, onder b Lvi), of hem een last onder dwangsom opleggen (artikel 30, eerste lid, Lvi) om hem te dwingen verklaringen af te leggen: de verschoningsregeling van artikel 32, tweede lid, Lvi geldt voor hem niet.
nemo tenetur-beginsel. Op die grond concludeert zij tot strijd met de artikelen 26, 28, tweede en vierde lid, en 29 van de Staatsregeling. [34]
Saunders-arrest geldt het in verdragsbepaling besloten
nemo tenetur-beginsel – het recht om geen bewijs tegen zichzelf te hoeven leveren (“the right not to incriminate oneself”) – vanaf het moment dat er sprake is van een “criminal charge”. [35] Van een
criminal chargeis eerst sprake als de (vermeende) overtreder uit het handelen van een overheidsorgaan redelijkerwijze kan afleiden dat hem een strafsanctie zal worden opgelegd. [36] Het Hof volgt de regering in haar opvatting, dat dat betekent dat het
nemo tenetur-beginsel in voorafgaand bestuursrechtelijk nalevingstoezicht en –onderzoek, zoals het onderzoek door de Integriteitskamer,
nietvan toepassing is. Medewerkingsverplichtingen in verband met zulk toezicht en onderzoek, zoals bijvoorbeeld neergelegd in artikel 4, derde lid, Lvi, doorkruisen dat beginsel derhalve niet.
nemo tenetur-beginsel wel grenzen stelt aan het gebruik
in het strafrechtvan de eerder in de bestuursrechtelijke fase verkregen gegevens. Voorzover deze gegevens onder dwang – bijvoorbeeld doordat de Integriteitskamer een gehoor afneemt onder ede of onder dreiging van een last onder dwangsom – zijn verkregen mogen zij niet worden gebruikt als bewijs van een strafbaar feit voorzover het
wilsafhankelijkmateriaal betreft. Eerder in de bestuursrechtelijke fase verworven gegevens die
onafhankelijk van de wilvan de betrokkene bestaan (zoals bij hem aangetroffen belastende stukken, computerbestanden etc.) kunnen wel als strafrechtelijk bewijs dienen, ook al zijn ze onder dwang verkregen. [37] Of tegen de betreffende toepassing van onderzoeksbevoegdheden al dan niet preventieve rechtsbescherming openstaat is daarbij – anders dan de Ombudsman meent – niet relevant.
vanafhet moment dat sprake is van een
criminal charge, dat wil zeggen wanneer de persoon in kwestie redelijkerwijze kan aannemen dat hem een strafsanctie opgelegd zal worden, in het licht van het recht op een eerlijk proces toelaatbaar is. De regering gaat er blijkbaar van uit dat inzet van die bevoegdheden door de kamer toegelaten blijft, onder de voorwaarde dat zulks niet plaatsvindt met het oog op het vergaren van bewijs in het kader van de strafvervolging. Met name in gevallen waarin het na aangifte en daaropvolgende
criminal chargevoortgezet bestuursrechtelijk onderzoek door de Integriteitskamer gericht is op dezelfde – in dat kader louter als integriteitsschending gekwalificeerde – handelingen die ook het onderwerp vormen van het strafrechtelijk onderzoek, is het risico echter aanzienlijk dat strafvorderlijke waarborgen [38] ontweken worden doordat in het kader van de strafvervolging gebruik gemaakt kan worden van door de Integriteitskamer in het met minder waarborgen omklede bestuursrechtelijk onderzoek [39] verkregen gegevens. Wat betreft vanaf de
criminal chargeonder dwang (horen onder ede of onder dreiging van een last onder dwangsom) door de Integriteitskamer verkregen verklaringen is sprake van wilsafhankelijk materiaal dat in ieder geval niet als strafrechtelijk bewijs kan dienen: dat zou in strijd zijn met het
nemo tenetur-beginsel. Het verdient de voorkeur van het Hof dat het door de Integriteitskamer horen onder ede of onder dreiging van een last onder dwangsom gedurende een
criminal chargeuit te sluiten.
criminal chargevergaarde gegevens als strafrechtelijke bewijs kunnen dienen. Het ligt bovendien – mede in het licht van de beperkte capaciteit van het OM – in de rede dat in die verordening een regeling opgenomen wordt met het oog op de coördinatie tussen de Integriteitskamer en het OM, waarbij binnen zekere tijd duidelijk wordt of al dan niet strafvervolging plaats zal vinden. [41] Als duidelijk is dat geen strafvervolging plaats zal vinden (of voortgezet zal worden) heeft de Integriteitskamer in het algemeen [42] haar handen vrij, zowel wat betreft de inzet van haar onderzoeksbevoegdheden als wat betreft de mogelijkheid om in haar bindend advies voorstellen te doen om een bestuursrechtelijke sanctie – ook een punitieve sanctie, bijvoorbeeld een boete of een strafontslag – op te leggen.
leges specialesvan de artikelen 11-13 Grondwet bestreken worden. Het ligt voor de hand zowel artikel 10 van de Grondwet als artikel 5 van de Staatsregeling uit te leggen in het licht van de in artikel 8 EVRM neergelegde privacy-rechten (het recht op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie). Daarvoor pleit, dat het onderzoek van de Integriteitskamer meestal gericht zal zijn op
specifieke personen, en in het kader van dat onderzoek inzage in gegevens, bescheiden en informatiedragers (waaronder ook pc’s, laptops, mobiele telefoons) – die veelal ook
persoonlijke gegevenszullen bevatten – gevorderd kan worden (atikel 4, eerste en derde lid, Lvi).
Colas Est-arrest noemde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens als waarborgen de begrenzing van de onderzoeksbevoegdheden in termen van doelmatigheid, aantal, duur en omvang van het onderzoek; het vereiste van een op het doel van het onderzoek toegespitste rechterlijke machtiging [47] ; en de voorwaarde van de aanwezigheid tijdens het onderzoek van een hooggeplaatste – toezicht houdende – politiefunctionaris. Daar deze voorwaarden in die zaak niet waren vervuld concludeerde het Hof tot een schending van artikel 8 EVRM. [48] Benadrukt dient te worden dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens niet per definitie vereist dat aan deze drie specifieke criteria voldaan is. Ook met andere combinaties van waarborgen kan voldaan worden aan artikel 8 EVRM. Zo heeft het Europese Hof weliswaar een voorkeur voor een rechterlijke machtiging vooraf, maar een rechterlijke controle achteraf kan het ontbreken daarvan onder omstandigheden compenseren. [49]
ex postgeredresseerd worden door de strafrechter – die kan oordelen dat het bewijs onrechtmatig is verkregen en buiten toepassing moet blijven – en in uitzonderlijke gevallen door de burgerlijke rechter.
criminal chargezou uitgesloten moeten worden. Overigens zouden aldus verkregen verklaringen niet in het strafproces gebruikt mogen worden, omdat dat in strijd zou zijn met het in artikel 26 van de Staatsregeling vervatte
nemo tenetur-beginsel (5.4)
.
criminal charge,haar eigen onderzoek nog mag voortzetten. Daarbij zal verhelderd moeten worden in hoeverre in het kader van de strafvervolging gebruik gemaakt kan worden van door de Integriteitskamer in het met minder waarborgen omklede bestuursrechtelijk onderzoek verkregen gegevens, opdat voorkomen wordt dat – in strijd met artikel 26 van de Staatsregeling – strafvorderlijke waarborgen ontdoken worden. Een coördinatieregeling tussen Integriteitskamer en OM lijkt aangewezen (5.4).
6.Beslissing
gegrond;