ECLI:NL:HR:2025:93

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23/02246
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake huurtoeslag en rente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2025 arrest gewezen in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A. van Velsen, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 april 2023, waarin het Hof zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het hoger beroep van belanghebbende. Dit hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank over het recht op huurtoeslag en de door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening gebrachte rente. Het Hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond tegen de uitspraak van de rechtbank, ook niet na intrekking van het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/02246
Datum17 januari 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 april 2023, nr. 22/00136, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 2 augustus 2022 betreffende een ten aanzien van belanghebbende genomen besluit ingevolge de Wet op de huurtoeslag en de daarbij in rekening gebrachte rente. De uitspraak van het Hof op het verzet is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. van Velsen, heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
Het Hof heeft geoordeeld dat noch tegen een uitspraak van de rechtbank over het recht op huurtoeslag, noch tegen een uitspraak van de rechtbank over door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening gebrachte rente, hoger beroep openstaat bij het gerechtshof. Volgens het Hof geldt ditzelfde voor een – na intrekking van het beroep tegen een dergelijk besluit – gedane uitspraak van de rechtbank op de voet van artikel 8:75a Awb. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het zich bij de in verzet bestreden uitspraak terecht onbevoegd heeft verklaard om van het bij hem ingestelde hoger beroep kennis te nemen, ook indien het (aanvankelijke) geschil – zoals belanghebbende betoogt – betrekking heeft op door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening gebrachte rente.
2.2
De klachten falen voor zover zij zich richten tegen de hiervoor in 2.1 weergegeven oordelen. Het Hof heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het onbevoegd is te oordelen over een door de Belastingdienst/Toeslagen (nu: Dienst Toeslagen) genomen besluit inzake het recht op huurtoeslag en daarmee verband houdende nevenbeschikkingen.
2.3
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.