ECLI:NL:HR:2025:901

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
24/02868
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat wegens verjaringstermijn dwangsommen en betekening van vonnissen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aansprakelijkheid van een advocaat. De eiser, een advocaat, had in 2015 bijstand verleend aan SDK Administratie & Advies in een geschil met een voormalige vennoot. Na een verstekvonnis dat dwangsommen oplegde, heeft de advocaat nagelaten om de vonnissen opnieuw te betekenen na een verzetprocedure. SDK heeft de advocaat aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeide uit het niet tijdig verhalen van de dwangsommen, die inmiddels waren verjaard. De rechtbank heeft de vorderingen van SDK toegewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de schadevergoeding verlaagd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de advocaat tekort is geschoten in zijn verplichtingen door de betekening van de vonnissen niet te verzorgen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan SDK opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/02868
Datum13 juni 2025
ARREST
In de zaak van
[de advocaat] h.o.d.n. [advocatenkantoor],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [de advocaat],
advocaat: K. Aantjes,
tegen
SDK ADMINISTRATIE & ADVIES,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: SDK,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/05/386007 / IIA ZA 21-165 / 115 van de rechtbank Gelderland van 9 juni 2021 en 24 augustus 2022;
b. de arresten in de zaak 200.319.761 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2023, 10 oktober 2023 en 30 april 2024.
[de advocaat] heeft tegen het arrest van het hof van 30 april 2024 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen SDK is verstek verleend.
De zaak is voor [de advocaat] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van [de advocaat] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de voormalige vennoot] is vennoot geweest van SDK. Op 31 december 2014 is hij als vennoot uitgeschreven en daarna is hij concurrerende activiteiten gaan ontplooien.
(ii) [de advocaat] is advocaat. SDK heeft [de advocaat] in januari 2015 verzocht bijstand te verlenen in het geschil met [de voormalige vennoot] over het teruggeven van zaken en het tussen SDK en [de voormalige vennoot] overeengekomen concurrentiebeding. [de advocaat] is vervolgens voor SDK opgetreden in een procedure tegen [de voormalige vennoot].
(iii) Bij vonnis van 10 maart 2015 (hierna: het verstekvonnis) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, voor zover in cassatie van belang, [de voormalige vennoot] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis de aan SDK toebehorende auto met autosleutels, laptop en telefoon met simkaart af te geven, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag tot een maximum van € 100.000,--. Het verstekvonnis is op 12 maart 2015 aan [de voormalige vennoot] betekend.
(iv) [de voormalige vennoot] is in verzet gekomen. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst tot de datum waarop op het verzet wordt beslist.
(v) Bij vonnis van 12 mei 2015 (hierna: het verzetvonnis) heeft de voorzieningenrechter het verstekvonnis in stand gelaten wat betreft de veroordeling tot teruggave van de auto en de telefoon met toebehoren. Omdat in rov. 5.9 van het vonnis is opgenomen dat “de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt” maar dit in het dictum niet is uitgewerkt, heeft [de voormalige vennoot] de voorzieningenrechter gevraagd aanvullend op dit onderdeel te beslissen. Bij griffiersbrief van 18 mei 2015 is aan partijen meegedeeld dat rov. 5.9 een kennelijke verschrijving betreft en dat voor aanvulling geen aanleiding bestaat, nu het verstekvonnis slechts gedeeltelijk is vernietigd, waarbij de daarin opgelegde dwangsom niet is vernietigd.
(vi) In een e-mail van 19 mei 2015 aan de deurwaarder heeft [de advocaat] geschreven:
“Zie bijgaand het vonnis in verzet. De auto dient te worden geretourneerd. (…).
In het vonnis zijn de dwangsommen van Euro 100.000,-- (van Euro 5.000,-- per dag) niet gematigd. (…). Ik verzoek u over te gaan tot het ophalen van de auto en het executeren van de inmiddels volledig vervallen dwangsommen.”
(vii) SDK heeft de auto op 16 mei 2015 onder zich genomen. Die was beschadigd en de sleutels en autopapieren ontbraken. Op 29 mei 2015 heeft [de voormalige vennoot] de telefoon teruggegeven.
(viii) [de voormalige vennoot] heeft in juli 2015 een executiekortgeding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hij vermindering tot nihil vorderde van opgelegde en inmiddels verbeurde dwangsommen. Bij vonnis van 8 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen.
(ix) Op diezelfde datum heeft [de advocaat] de deurwaarder verzocht de executie van de verbeurde dwangsommen voort te zetten. De deurwaarder heeft [de advocaat] op 31 juli 2015 bericht dat geen verhaalsmogelijkheden waren gevonden.
(x) [de advocaat] heeft eind augustus 2015 zijn werkzaamheden voor SDK beëindigd. De executie van de vonnissen tegen [de voormalige vennoot] is daarna stilgelegd, tot SDK in 2020 ontdekte dat [de voormalige vennoot] mogelijk middelen van verhaal had en zij de executie opnieuw ter hand nam. Op dat moment bleek dat de vordering wegens de verbeurde dwangsommen was verjaard en dus niet meer kon worden geïnd bij [de voormalige vennoot].
(xi) SDK heeft daarop [de advocaat] aansprakelijk gesteld op de grond dat deze haar niet heeft gewezen op de korte verjaringstermijn voor verbeurde dwangsommen. [de advocaat] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.2
SDK heeft in eerste aanleg, voor zover in cassatie van belang, gevorderd voor recht te verklaren dat [de advocaat] jegens haar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en [de advocaat] te veroordelen tot betaling van € 80.000,-- wegens oninbare dwangsommen. De rechtbank [1] heeft de vorderingen toegewezen.
2.3
In hoger beroep heeft [de advocaat] voor het eerst aangevoerd dat SDK geen schade heeft geleden, omdat na de verzetprocedure het verstekvonnis niet opnieuw, samen met het verzetvonnis, aan [de voormalige vennoot] is betekend, zodat geen dwangsommen zijn verbeurd. Daarop heeft SDK de grondslag van haar vordering uitgebreid met het verwijt dat [de advocaat] heeft nagelaten de deurwaarder opdracht te geven het verstek- en het verzetvonnis aan [de voormalige vennoot] te betekenen. SDK heeft voorts haar vordering tot schadevergoeding wegens gemiste dwangsommen vermeerderd tot € 100.000,--.
2.4
Het hof [2] heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover [de advocaat] daarin is veroordeeld tot betaling aan SDK van € 80.000,--. Het heeft [de advocaat] veroordeeld tot betaling aan SDK van € 15.000,-- en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
2.5
Het hof heeft het in cassatie relevante debat over de betekeningseis als volgt weergegeven:
“3.6. Een tweede verwijt betreft de gang van zaken nadat het vonnis van 12 mei 2015 werd gewezen. Daarbij werd het verstekvonnis van 10 maart 2015 voor een deel vernietigd en werd de schorsing van de executie van dat verstekvonnis opgeheven. Volgens [de advocaat] had betekening van deze vonnissen moeten plaatsvinden en, nu dat niet was gebeurd, was [de voormalige vennoot] geen dwangsommen verschuldigd. SDK heeft daarop aangevoerd dat het een essentieel deel van het werk van [de advocaat] was dat hij ervoor zou zorgen dat die vonnissen dan betekend zouden worden, juist om te voorkomen dat de dwangsommen (als stok achter de deur) niet zouden gaan lopen. Bij de beoordeling van deze geschilpunten maakt het hof onderscheid tussen de vraag of [de advocaat] gehouden was ervoor te zorgen dat de vonnissen opnieuw zouden worden betekend, het moment waarop dat had moeten gebeuren en het effect van die hernieuwde betekening.”
2.6
Het hof heeft uit rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof [3] afgeleid dat het verstekvonnis, nu de tenuitvoerlegging daarvan tot aan het verzetvonnis geschorst was geweest, opnieuw en samen met het verzetvonnis had moeten worden betekend, en dat dit niet is gebeurd (rov. 3.8-3.9). Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat [de advocaat] van deze betekeningseis op de hoogte diende te zijn en de deurwaarder daarop had moeten wijzen. De instructie in de e-mail van [de advocaat] aan de deurwaarder van 19 mei 2015 (zie hiervoor in 2.1 onder (vi)) achtte het hof daartoe onvoldoende. Volgens het hof had [de advocaat] in elk geval kort na die e-mail bij de deurwaarder moeten checken of betekening had plaatsgevonden. Door dat na te laten is [de advocaat] volgens het hof tekortgeschoten in zijn verbintenis jegens SDK.
2.7
In rov. 3.10 heeft het hof geoordeeld dat [de advocaat] met betekening en verdere executie kon wachten tot 19 mei 2015, omdat eerst op 18 mei 2015 duidelijk was geworden dat de dwangsomveroordeling in het verstekvonnis overeind bleef (zie hiervoor in 2.1 onder (v)). Vervolgens heeft het hof overwogen:
“3.12. Voor wat betreft de termijn van tenuitvoerlegging overweegt het hof dat, in de lijn van de hierboven weergegeven uitspraak van het BenGH, bij een hernieuwde betekening aan [de voormalige vennoot] opnieuw een termijn van drie werkdagen had moeten worden gegeven, omdat de respijttermijn om te voldoen aan de hoofdveroordeling opnieuw gaat lopen. [de advocaat] heeft in de namiddag van 19 mei 2015 de deurwaarder verzocht de executie te hervatten. Dat was een dinsdag. Aannemelijk is dat betekening dan had plaatsgevonden op 20 mei 2015, een woensdag. Er is immers niet om onmiddellijke betekening gevraagd. Daartoe bestond ook geen noodzaak, want het ging alleen nog om de telefoon met simkaart en de autosleutels. SDK had de auto immers al vanaf 16 mei 2015 in haar bezit. De drie werkdagen zouden dan eindigen op maandag 25 mei 2015. De dwangsommen zouden dan weer verschuldigd worden op 26 mei 2015. De van [de advocaat] te verwachten controle op de betekening verandert dit niet: hij had dit op 20 mei 2015 kunnen doen, waarna zo nodig op die dag door de deurwaarder alsnog actie had kunnen worden ondernomen.”
2.8
In rov. 3.14 en 3.15 heeft het hof geoordeeld dat [de advocaat] ook in zijn verbintenis jegens SDK is tekortgeschoten door SDK niet uitdrukkelijk en schriftelijk te waarschuwen voor de korte verjaringstermijn ter zake van verbeurde dwangsommen. Over de omvang van de vordering van SDK uit hoofde van de tekortkomingen van [de advocaat] heeft het hof overwogen:
3.19. (…)
De voorzieningenrechter heeft [HR: in het hiervoor in 2.1 onder (viii) genoemde executiekortgeding] de verplichtingen van [de voormalige vennoot] beperkt tot de periode van 13 mei tot en met 28 mei 2015. Vast staat immers dat [de voormalige vennoot] op 29 mei 2015 de telefoon heeft teruggestuurd. Dit oordeel is voor het hof uitgangspunt voor de aansprakelijkheid van [de advocaat] en de door SDK geleden schade (…)
3.20.
De gegrondheid van de grieven van [de advocaat] met betrekking tot het vereiste van de hernieuwde betekening betekent echter, zoals hiervoor in 3.12 van dit arrest is geoordeeld, dat [de voormalige vennoot] pas dwangsommen is verschuldigd vanaf 26 mei 2015. [de voormalige vennoot] heeft dan over de periode van 26 mei tot en met 28 mei 2015, te weten drie dagen, dwangsommen verbeurd. Dat betekent dat SDK door de fouten van [de advocaat] een bedrag van € 15.000,- niet meer kon verhalen op [de voormalige vennoot]. Dit bedrag zal worden toegewezen en het meerdere zal alsnog worden afgewezen.”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel II van het middel richt zich tegen de rov. 3.12 en 3.20, waarin het hof heeft overwogen dat, als [de advocaat] de deurwaarder juist zou hebben geïnstrueerd, de betekening had plaatsgevonden op woensdag 20 mei 2015 en dat de drie werkdagen dan zouden eindigen op maandag 25 mei 2015, waarmee de dwangsommen weer verschuldigd zouden worden op 26 mei 2015. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof het feit van algemene bekendheid heeft miskend dat 25 mei 2015 tweede pinksterdag was en dus geen werkdag.
3.1.2
Deze klacht is gegrond. Op 25 mei 2015 was het tweede pinksterdag en dat is een algemeen erkende feestdag. De respijttermijn zou daarom bij betekening op 20 mei 2015 van het verstek- en het verzetvonnis zijn geëindigd op 26 mei 2015; vanaf 27 mei 2015 zou [de voormalige vennoot], indien hij toen nog niet volledig zou hebben nagekomen, dwangsommen hebben verbeurd.
3.2.1
Onderdeel III klaagt dat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het betoog van [de advocaat] dat [de voormalige vennoot], als het verstek- en verzetvonnis zouden zijn betekend, prompt aan de hoofdveroordeling zou hebben voldaan en hij dus geen dwangsommen zou hebben verbeurd.
3.2.2
Ook deze klacht is gegrond. [de advocaat] heeft gemotiveerd betoogd dat [de voormalige vennoot] bij betekening van het verstek- en verzetvonnis binnen de respijttermijn van drie werkdagen aan de hoofdveroordeling zou hebben voldaan, zodat hij geen dwangsommen zou hebben verbeurd. SDK heeft dat gemotiveerd betwist. Gelet op dit partijdebat had het hof moeten onderzoeken of [de voormalige vennoot], bij betekening op 20 mei 2015, binnen de bij de betekening te vermelden termijn van drie werkdagen (dus op uiterlijk 26 mei 2015, zie hiervoor in 3.1.2) aan de hoofdveroordeling zou hebben voldaan.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt SDK in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de advocaat] begroot op € 1.008,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
13 juni 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 24 augustus 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:4896.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3039.
3.BenGH 12 mei 1997, nr. A96/1, ECLI:NL:XX:1997:AG7232 en BenGH 2 juli 2013, nr. A2012/3/10, ECLI:NL:XX:2013:373.