ECLI:NL:HR:2025:879
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door L.C. de Jager en B.F.M. de Koning, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 april 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2014 tot en met 2017, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, die was ingesteld op 15 mei 2023. Hoewel dit niet leidde tot een vergoeding van immateriële schade, heeft de Hoge Raad wel gevolgen verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn voor de boetebeschikkingen. De boetes voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn verminderd met 5 procent, resulterend in nieuwe bedragen van € 7.348, € 6.895, € 7.989 en € 7.944 respectievelijk. De Hoge Raad heeft verder geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.