ECLI:NL:HR:2025:826

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
23/04421
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en bewijsvoering omtrent kennisgeving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1970, was beschuldigd van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 22 juni 2021. De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak herhaald, met name de vereisten voor de bewezenverklaring van overtredingen van artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof had vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het hof ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukte dat het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor het aanleveren van bewijsstukken, zoals de mededeling van het CBR over de ongeldigverklaring en gegevens uit het rijbewijsregister. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04421
Datum3 juni 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 november 2023, nummer 20-000927-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten T.J.N. Hameleers en M. Draaijers bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’sHertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen dat het besluit tot ongeldigverklaring aan de verdachte bekend is gemaakt en dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, en omdat een uitdraai uit het rijbewijsregister geen deel uitmaakt van de bewijsmiddelen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 22 juni 2021 te [plaats] , terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [a-straat] , als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De aangetekende brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [betrokkene 1] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid d.d. 22 januari 2020 (pagina’s 5 en 6 van de CBR stukken), inhoudende zakelijk weergegeven:
AANGETEKEND
De [verdachte]
[b-straat 1]
[b-straat 1] [plaats]
Datum: 22 januari 2020
Onderwerp
Besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte [verdachte] ,
Op 5 november 2019 hebben we u een brief gestuurd. In die brief stond dat u een onderzoek naar uw alcoholgebruik moest laten doen. Helaas heeft u dit onderzoek niet, of niet op tijd betaald. U bent dus ook niet onderzocht. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 29 januari 2020. En mag u niet meer rijden.
Waarom is uw rijbewijs ongeldig?
U bent verplicht om mee te werken aan het onderzoek. Dat betekent om te beginnen dat u de kosten van het onderzoek op tijd betaalt. U heeft niet, of niet op tijd betaald en bent dus ook niet onderzocht. Volgens de regelgeving moeten wij dan uw rijbewijs ongeldig verklaren.
2. De brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [betrokkene 1] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid, d.d. 23 april 2020 (dossierpagina 17) inhoudende:
De [verdachte]
[b-straat 1]
[plaats]
Onderwerp: Ontvangstbevestiging rijbewijs
Geachte [verdachte] ,
Wij hebben uw rijbewijs met [rijbewijs nummer] van Politie Eenheid Limburg ontvangen.
3. De aangetekende brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [betrokkene 4] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid d.d. 11 september 2020 (pagina’s 8 en 9 van de CBR stukken), inhoudende zakelijk weergegeven:
AANGETEKEND
De [verdachte]
[b-straat 1]
[plaats]
Datum: 11 september 2020
Onderwerp
Uitslag onderzoek, besluit: rijbewijs blijft ongeldig
Geachte [verdachte] ,
U heeft een onderzoek naar uw alcoholgebruik gehad. De uitslag van het onderzoek is dat u niet geschikt bent om te rijden. Daarom blijft uw rijbewijs ongeldig.
Waarom blijft uw rijbewijs ongeldig?
Uit het onderzoek blijkt dat er bij u sprake is van alcoholmisbruik. Volgens de regelgeving bent u dan niet geschikt om te rijden. En u blijft ongeschikt, totdat u bent gestopt met het alcoholmisbruik én dat een jaar volhoudt.
4. Het proces-verbaal ter zake artikel 9 WVW 1994 (proces-verbaalnummer 080820200159128424) d.d. 23 september 2021 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] (dossierpagina 4 en 5), inhoudende zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 juni 2021 om 17:45 uur zagen wij dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een motorrijtuig reed op genoemde weg/locatie (het hof begrijpt: de [a-straat] , [plaats] . Ter controle op de juiste naleving van de bij- of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften hebben wij het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1970
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Adres: [b-straat 1]
Postcode plaats: [plaats]
Ongeldig verklaard rijbewijs (Artikel 9, lid 2 Wegenverkeerswet 1994)
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2021 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] (dossierpagina 6), inhoudende zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 juni 2021 reden wij in [plaats] over de [a-straat] . Ik, [verbalisant] , zag een grijze Volkswagen Golf rijden met het Nederlandse [kenteken] . Het was mij bekend dat het rijbewijs van de ten naam gestelde ongeldig was verklaard. Ten naam gestelde betrof [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] .
De grijze Volkswagen Golf kwam tot stilstand in een parkeervak op de [a-straat] . De bestuurder werd staande gehouden. Het betrof ten naam gestelde [verdachte] . Hij legitimeerde zich met een geldig Nederlandse identiteitskaart met [kenteken] . Op de vraag of hij zijn rijbewijs kon tonen gaf hij aan deze niet te hebben.
6. Het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 22 juni 2021 opgemaakt en ondertekend door hulpofficier van justitie [betrokkene 2] (dossierpagina 10), inhoudende zakelijk weergeven:
Verklaring verdachte
De verdachte verklaarde dat hij begrijpt waarvoor hij is aangehouden en dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Hij geeft aan te weten dat hij niet mag rijden. Hij heeft geruime tijd niet gereden maar moest voor zijn zieke moeder even boodschappen doen. Hij geeft aan dat hij erkent te hebben gereden en zeer dom is geweest.
7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 juni 2021 (dossierpagina 11 t/m 13), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Klopt het dat mijn collega's jou zagen rijden op de [a-straat] in [plaats] vandaag
A: Ja. dat was tegen sluitingstijd.
V: Je erkent dat je de bestuurder was van deze auto?
A: Ja dat geef ik toe. Het heeft geen zin om daar over te liegen.
A: Ik heb bijna een jaar lang niet in de auto gereden. Ik heb het zo lang vol gehouden. Vandaag ben ik toch overstag gegaan. Mijn moeder voelde zich niet lekker. Ik besloot om wat lekkers voor haar te halen om wat aan te sterken.
V: Je loopt het risico dat deze keer jouw auto ook verbeurd wordt verklaard.
A: Ik ben gewoon fout Jeroen. Het is zoals het is. Maar dat ik niets meer gehoord van het CBR daar sta ik van te kijken. Ik heb toen alles afgerond. Ik heb de cursus gevolgd. Ik heb alles betaald. Ik heb alles gehaald en gedaan wat aan mij is gevraagd. En dan laten niet meer weten wat er met mijn rijbewijs gebeurd.
V: Waar is jouw rijbewijs nu?
A: Weet ik niet.”
2.2.3
Het hof heeft verder overwogen:
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Tevens is volgens de raadsman, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2019:1146 niet voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde vereisten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte op 22 juni 2021 als bestuurder van een personenauto op de [a-straat] te [plaats] staande is gehouden. Het was de verbalisant bekend dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard. Toen de verbalisant vroeg of de verdachte een rijbewijs kon tonen, gaf de verdachte aan deze niet te hebben. Bij besluit van 22 januari 2020 (aangetekend verstuurd naar het adres van de verdachte zijnde [b-straat 1] in [plaats] ) van het CBR blijkt dat het rijbewijs van de verdachte per 29 januari 2020 ongeldig is verklaard. Het CBR heeft het rijbewijs van de verdachte in april 2020 van de Politie Limburg ontvangen. Op 11 september 2020 heeft de verdachte nog een aangetekende brief van het CBR ontvangen waarin staat dat zijn rijbewijs ongeldig blijft. Bij gelegenheid van zijn verhoor voor het onderhavige feit heeft de verdachte op 22 juni 2021 op het politiebureau verklaard: “Ik ben gewoon fout [betrokkene 3] . Het is zoals het is. Maar dat ik niets meer gehoord van het CBR daar sta ik van te kijken. Ik heb toen alles afgerond. Ik heb de cursus gevolgd. Ik heb alles betaald. Ik heb alles gehaald en gedaan wat aan mij is gevraagd. En dan laten niet meer weten wat er met mijn rijbewijs gebeurd.” Tevens heeft de verdachte in dit verhoor aangegeven dat hij niet wist waar zijn rijbewijs zich bevond. Het hof maakt hieruit op dat de verdachte op 22 juni 2021 wel degelijk wetenschap had van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hem geen ander rijbewijs was afgegeven. Tevens heeft de verdachte op 22 juni 2021 tijdens de voorgeleiding in verband met de aanhouding ten overstaan van de hulpofficier van justitie verklaard dat hij goed wist dat hij niet mocht rijden en dat hij al geruime tijd niet had gereden, maar dat hij heeft gereden omdat hij voor zijn zieke moeder boodschappen ging doen.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte op 22 juni 2021 wel degelijk wetenschap had van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij niet in de veronderstelling was dat hij niet mocht rijden, is daarmee in strijd en acht het hof ongeloofwaardig. Evenmin leidt het overlegde retourlabel met het nummer 3SR RC13794028 met [postcode] geplakt op een envelop van het CBR tot een ander oordeel. Op het retourlabel is namelijk de datum 22-11-2019 van het niet afhalen van de envelop te zien. Aangezien het besluit van het ongeldig verklaren van het rijbewijs op 22 januari 2020 is opgemaakt, ziet het betreffende retourlabel niet op de brief met dit besluit.
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd, is derhalve aan alle vereisten neergelegd in ECLI:NL:HR:2019:1146 voldaan.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 22 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.”
2.3.1
Overtreding van artikel 9 lid 2, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is op grond van artikel 176 lid 2 en artikel 178 lid 1 WVW 1994 een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering allereerst blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. Opmerking verdient dat een tegen dat besluit door of namens de verdachte ingesteld administratief bezwaar of beroep niet leidt tot schorsing van het besluit tot ongeldigverklaring. Wel kan een geslaagd bezwaar of beroep meebrengen dat achteraf bezien de ongeldigverklaring nooit heeft gegolden.
In de tweede plaats moet uit de bewijsvoering blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van gegevens uit het rijbewijsregister, waaruit blijkt dat geen geldig rijbewijs van kracht was tijdens het besturen door de verdachte.
In de derde plaats moet uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; zo’n vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, en ook niet uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden. (Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146.)
2.3.2
Aan de overwegingen van de Hoge Raad in dit arrest van 9 juli 2019 – waarin weliswaar niet is uitgesloten dat het bewijs dat is voldaan aan de daarin als eerste en tweede genoemde vereisten op een andere manier kan worden geleverd – ligt de gedachte ten grondslag dat het sterk aanbeveling verdient dat in zaken van dit type de bij die vereisten genoemde stukken deel uitmaken van de processtukken: te weten, (a) een mededeling van het CBR aan de verdachte met het besluit tot ongeldigverklaring, (b) een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en (c) gegevens uit het rijbewijsregister. Het openbaar ministerie is ervoor verantwoordelijk dat deze stukken, voordat de zaak op de terechtzitting wordt behandeld, bij de processtukken worden gevoegd (vgl. artikel 149 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering), zo nodig door daartoe deze stukken (alsnog) op te vragen bij het CBR. In voorkomend geval kan de rechter – desnoods door aanhouding van de behandeling van de zaak – bewerkstelligen dat die stukken alsnog bij de processtukken worden gevoegd. Daarmee wordt over die vereisten op eenvoudige en gestandaardiseerde wijze tijdig duidelijkheid geboden, wat een doelmatige behandeling en beoordeling van zaken van dit type ten goede komt. Ook wordt daarmee voorkomen dat het strafproces wordt belast met de (bewerkelijke) vraag of uit een ander samenstel van feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat aan de genoemde vereisten is voldaan, wat in dit type zaken met het oog op een zinvolle aanwending van capaciteit in de strafrechtspleging vermeden zou moeten worden. Indien het bewijs dat is voldaan aan de als eerste en tweede genoemde vereisten toch op een andere manier door de rechter wordt aangenomen, vergt dat in beginsel in zaken waarin de verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd een nadere motivering waarin wordt uiteengezet hoe uit de gebruikte bewijsmiddelen is afgeleid dat aan die vereisten is voldaan.
2.4.1
Gelet op de bewijsvoering van het hof moet worden aangenomen dat van de processtukken geen deel uitmaakt een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van de mededeling van het CBR aan de verdachte dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, en ook geen uitdraai van gegevens uit het rijbewijsregister aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat na ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte aan hem geen nieuw rijbewijs is afgegeven.
2.4.2
Het hof heeft het bewijs dat de verdachte ervan wetenschap had dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en het bewijs dat aan hem geen nieuw rijbewijs was afgegeven, afgeleid uit een samenstel van uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden en uit de door de verdachte afgelegde verklaringen. Het oordeel van het hof dat de verdachte op 22 juni 2021 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard – met vrijspraak van het onderdeel van de tenlastelegging dat de verdachte dat “redelijkerwijs moest weten” – is ontoereikend gemotiveerd. De door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte voor zover deze inhoudt “Maar dat ik niets meer gehoord van het CBR daar sta ik van te kijken. Ik heb toen alles afgerond. Ik heb de cursus gevolgd. Ik heb alles betaald. Ik heb alles gehaald en gedaan wat aan mij is gevraagd. En dan laten niet meer weten wat er met mijn rijbewijs gebeurd”, laat de mogelijkheid open dat de verdachte de door het hof in zijn bewijsvoering opgenomen brief van 11 september 2020 niet heeft ontvangen en hij dus op 22 juni 2021 niet wist dat zijn rijbewijs nog steeds ongeldig was verklaard.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, A.L.J. van Strien, C. Caminada en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juni 2025.