Op 9 mei 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in een zaak die voortkwam uit een echtscheidingsprocedure. De rechtbank Rotterdam had vragen gesteld over de mogelijkheid om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor een jongmeerderjarige te verzoeken binnen de echtscheidingsprocedure van diens ouders. De vrouw en de man, die in 2000 met elkaar waren gehuwd, zijn de ouders van een jongmeerderjarige en twee minderjarigen. De vrouw had een verzoek tot echtscheiding ingediend en vroeg om voorlopige voorzieningen, waaronder de toewijzing van de minderjarigen aan haar en een bijdrage van de man voor hun verzorging.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat een jongmeerderjarige, die 18, 19 of 20 jaar oud is, een eigen aanspraak heeft op een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, en dat deze jongmeerderige zelf het verzoek moet indienen. De Hoge Raad concludeert dat de artikelen 822 en 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet voorzien in de mogelijkheid om een dergelijke bijdrage als voorlopige voorziening of nevenvoorziening te verzoeken. De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen ontkennend, wat betekent dat de jongmeerderige niet onder de reikwijdte van artikel 822 lid 1 Rv valt in deze context. De beslissing benadrukt dat verzoeken tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderigen niet kunnen worden gedaan binnen de echtscheidingsprocedure, maar dat deze verzoeken wel gelijktijdig behandeld kunnen worden met andere verzoeken in de echtscheidingsprocedure.