ECLI:NL:HR:2025:628

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23/02198
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de omzetting van voorwaardelijke jeugddetentie in taakstraf en de toepassing van vervangende jeugddetentie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een jeugdige verdachte die in eerste instantie was veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 297 dagen, met een taakstraf van 240 uren als alternatief. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden. Echter, ambtshalve heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd met betrekking tot de duur van de gelaste taakstraf en de vervangende jeugddetentie. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de taakstraf niet meer dan 200 uren mag bedragen en dat de vervangende jeugddetentie niet meer dan 4 maanden mag zijn, conform de wetgeving voor jeugdigen. De Hoge Raad heeft de opgelegde jeugddetentie van 286 dagen verminderd naar 265 dagen en de taakstraf vastgesteld op 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie. Dit arrest benadrukt de noodzaak van duidelijke richtlijnen voor de omzetting van voorwaardelijke jeugddetentie in taakstraffen en de toepassing van vervangende jeugddetentie, en stelt dat in toekomstige gevallen bij kennelijke misslagen herstel door het hof mogelijk is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02198 J
Datum22 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 mei 2023, nummer 20-002546-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat H.M.W. Daamen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 3 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke straf.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft in plaats van een bevel tot tenuitvoerlegging van de eerder bij vonnis van de rechtbank Limburg van 3 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 297 dagen, de tenuitvoerlegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 297 dagen jeugddetentie, gelast.
3.2
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 6:6:21 leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.
2. In plaats van het op grond van het eerste lid bevelen van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een taakstraf gelasten. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:1:15, 6:3:1 tot en met 6:3:6, 6:3:14 en 6:6:23 van dit wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 77h lid 2, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Een taakstraf bestaat uit:
a. een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid of het verrichten van arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, (...).”
- Artikel 77m lid 2 Sr:
“De duur van de door de rechter opgelegde onbetaalde arbeid of van de arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, is ten hoogste tweehonderd uren.”
- Artikel 77n Sr:
“1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.
3. De vervangende jeugddetentie beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.”
3.3
Op grond van artikel 6:6:21 lid 2 Sv kan de rechter een taakstraf gelasten in plaats van een last te geven tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf. Op de gronden vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.10 tot en met 5.18 berust het op een kennelijke misslag van de wetgever dat in deze bepaling de artikelen 77m lid 2 en 77n lid 3 Sr niet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Artikel 6:6:21 lid 2 Sv moet daarom verbeterd worden gelezen. Dat brengt mee dat in zaken waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, bij de omzetting van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie in een taakstraf (bestaande uit een werkstraf), de duur van de taakstraf ten hoogste tweehonderd uren is, de vervangende jeugddetentie, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, ten hoogste vier maanden beloopt en dat voor elke twee uren van de taakstraf niet meer dan één dag vervangende jeugddetentie wordt opgelegd. (Vgl., over artikel 22d lid 3 Sr, HR 22 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1411.)
3.4
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen ten aanzien van de duur van de – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie – gelaste taakstraf en de daaraan verbonden vervangende jeugddetentie. De Hoge Raad zal zelf bepalen dat de in plaats van een last tot tenuitvoerlegging gelaste taakstraf, bestaande uit een werkstraf, tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen jeugddetentie, beloopt.
3.5
Opmerking verdient nog dat in toekomstige gevallen, waarin bij beslissingen over de omzetting van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, en de duur van de vervangende jeugddetentie het voorgaande wordt miskend, sprake is van een kennelijke misslag die zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. Het gaat dan immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten, overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze manier van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige manier ondubbelzinnig duidelijkheid ontstaat over de voor tenuitvoerlegging vatbare straffen. Wanneer in zo’n geval – naast het doen van het verzoek om een herstelarrest – ook cassatieberoep is ingesteld, kan dat beroep worden ingetrokken zodra het herstelarrest is gewezen.
3.6
Verder doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de door het hof opgelegde jeugddetentie van 286 dagen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie van 286 dagen, en het aantal uren van de – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Limburg van 3 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie – gelaste taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 240 uren en de duur van de vervangende jeugddetentie van 297 dagen;
- vermindert de opgelegde jeugddetentie van 286 dagen in die zin dat deze 265 dagen beloopt;
- vermindert de in plaats van een last tot tenuitvoerlegging gelaste taakstraf, bestaande uit een werkstraf, in die zin dat deze 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.