De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 6:6:21 leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.
2. In plaats van het op grond van het eerste lid bevelen van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een taakstraf gelasten. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:1:15, 6:3:1 tot en met 6:3:6, 6:3:14 en 6:6:23 van dit wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 77h lid 2, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Een taakstraf bestaat uit:
a. een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid of het verrichten van arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, (...).”
- Artikel 77m lid 2 Sr:
“De duur van de door de rechter opgelegde onbetaalde arbeid of van de arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade, is ten hoogste tweehonderd uren.”
- Artikel 77n Sr:
“1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.
3. De vervangende jeugddetentie beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.”