Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Gemeente Eindhoven en een bewoner. De Gemeente vorderde ontruiming van een perceel dat zij in eigendom heeft, omdat de bewoner zonder toestemming gebruik zou maken van dit perceel. De rechtbank had de vordering van de Gemeente toegewezen, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigde dit vonnis en wees de vordering af, onder andere op basis van rechtsverwerking. De Gemeente ging in cassatie tegen het arrest van het hof, waarbij de Advocaat-Generaal W.L. Valk adviseerde tot vernietiging en verwijzing.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof de rechtsverwerking niet op juiste wijze had beoordeeld. De bewoner had aangevoerd dat de Gemeente haar recht op beëindiging van het gebruik door de bewoner had verwerkt, omdat zij jarenlang geen actie had ondernomen tegen het gebruik van het perceel. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gewaarborgd dat de Gemeente zich voldoende had kunnen uitlaten over dit verweer, dat pas laat in de procedure was ingebracht. Hierdoor was de beslissing van het hof niet voldoende inzichtelijk en werd het arrest vernietigd. De Hoge Raad verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procesvoering en de noodzaak voor de rechter om ervoor te zorgen dat beide partijen zich voldoende kunnen uitlaten over alle relevante geschilpunten. De Gemeente werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.