ECLI:NL:HR:2025:561

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
24/01014
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsverwerking en ontruiming van perceel door gemeente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Gemeente Eindhoven en een bewoner. De Gemeente vorderde ontruiming van een perceel dat zij in eigendom heeft, omdat de bewoner zonder toestemming gebruik zou maken van dit perceel. De rechtbank had de vordering van de Gemeente toegewezen, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigde dit vonnis en wees de vordering af, onder andere op basis van rechtsverwerking. De Gemeente ging in cassatie tegen het arrest van het hof, waarbij de Advocaat-Generaal W.L. Valk adviseerde tot vernietiging en verwijzing.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof de rechtsverwerking niet op juiste wijze had beoordeeld. De bewoner had aangevoerd dat de Gemeente haar recht op beëindiging van het gebruik door de bewoner had verwerkt, omdat zij jarenlang geen actie had ondernomen tegen het gebruik van het perceel. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gewaarborgd dat de Gemeente zich voldoende had kunnen uitlaten over dit verweer, dat pas laat in de procedure was ingebracht. Hierdoor was de beslissing van het hof niet voldoende inzichtelijk en werd het arrest vernietigd. De Hoge Raad verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procesvoering en de noodzaak voor de rechter om ervoor te zorgen dat beide partijen zich voldoende kunnen uitlaten over alle relevante geschilpunten. De Gemeente werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/01014
Datum11 april 2025
ARREST
In de zaak van
GEMEENTE EINDHOVEN,
zetelende te Eindhoven,
EISERES tot cassatie,
hierna: de Gemeente,
advocaat: R.M. Andes,
tegen
[de bewoner] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [de bewoner] ,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/01/368668 / HA ZA 21-173 van de rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2021 en 15 december 2021;
b. de arresten in de zaak 200.306.246/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 maart 2022 en 19 december 2023.
De Gemeente heeft tegen het arrest van het hof van 19 december 2023 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [de bewoner] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging van het arrest en tot verwijzing.
De advocaat van de Gemeente heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Gemeente is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als [gemeente], [sectie], nummer [001] (hierna: [perceel 1]) en van het (aangrenzende) perceel kadastraal bekend als [gemeente], [sectie], nummer [002] (hierna: [perceel 2]).
(ii) De Gemeente heeft delen van [perceel 2] aan een woningcorporatie ter beschikking gesteld voor de verhuur van woonwagenstandplaatsen. De woningcorporatie heeft een standplaats op dat perceel verhuurd aan [de bewoner] , die op de standplaats een woonwagen met bijbehorende bouwwerken heeft geplaatst.
(iii) De Gemeente heeft in 2018 en 2019 laten controleren of bij de standplaats sprake is van illegaal in gebruik genomen grond. De Gemeente heeft [de bewoner] daarop bericht dat hij zonder toestemming gebruik maakt van [perceel 1], de aanwezige bouwwerken dient te verwijderen en elk gebruik van [perceel 1] blijvend dient te beëindigen.
2.2
De Gemeente vordert, voor zover van belang, dat [de bewoner] wordt veroordeeld tot ontruiming van [perceel 1]. De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
Het hof [1] heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering afgewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover van belang, als volgt overwogen.
“6.4.1. (...) Met zijn grieven stelt [de bewoner] - samengevat - aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [de bewoner] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat hij een huurrecht heeft met betrekking tot perceel (...) [perceel 1] (grief I) en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schuur en de erfafscheiding destijds overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning van 1990 zijn gebouwd, die daardoor zou zijn uitgewerkt, en dat deze bouwvergunning geen toestemming zou verlenen voor het terugplaatsen van een berging/schuur met erfafscheiding (grief II). Bovendien is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan hetgeen [de bewoner] heeft gesteld met betrekking tot de toezeggingen van de bevoegde ambtenaar van de gemeente (...) (grief III). [Deze ambtenaar] heeft destijds aan de moeder van [de bewoner] , en daarna aan [de bewoner] zelf, toestemming gegeven om het [perceel 1] en [perceel 2] in gebruik te nemen en te houden en om de schuur te plaatsen, aldus [de bewoner] . De gemeente heeft de situatie jarenlang toegestaan en het beleid gevoerd om woonwagenbewoners tegemoet te komen om de rust te bewaren, ook al was het gevoerde beleid niet geheel in overeenstemming met wet- en regelgeving. De bewoners hebben met toestemming gronden in gebruik genomen en investeringen gepleegd, en dat mag niet door een beleidswijziging worden vernietigd. (...)
6.4.2.
De gemeente heeft de grieven bestreden en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging
van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [de bewoner] in de kosten van de
procedure. Indien het hof zou komen tot een vernietiging van het vonnis waarvan beroep,
dan verzoekt de gemeente het hof om de subsidiaire eis alsnog toe te wijzen.
(...)
Rechtsverwerking
6.6.1.
[de bewoner] heeft in de procedure het subsidiaire verweer gevoerd dat de gemeente, als zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is van een rechtsgeldig huurrecht of gebruiksrecht en dus dat [de bewoner] door gebruik te maken van een deel van het [perceel 1] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente, haar recht op beëindiging van de onrechtmatige situatie zou hebben verwerkt. De feitelijke situatie is al zeer lang voor een ieder zichtbaar en de gemeente heeft nimmer actie ondernomen of handhavingsmaatregelen genomen, ondanks dat vele controles hebben plaats gevonden. Het grote perceel is immers al sinds 1989/1990 in gebruik bij [de bewoner] en zijn rechtsvoorgangster, hetgeen als gevolg van de met vergunning van de gemeente opgerichte afzetting van het perceel voor een ieder waarneembaar was. Het hof begrijpt de grief zo dat deze zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat het feit dat de gemeente (mogelijk) lange tijd heeft toegestaan dat [de bewoner] (een deel van) het perceel F1604 in gebruik had, niet in de weg staat aan gebruikmaking door de gemeente van haar recht het gebruik op grond van artikel 5:2 BW te beëindigen. Het hof ziet om redenen van proceseconomie aanleiding het beroep op rechtsverwerking eerst te bespreken.
(...)
6.6.9.
De grief slaagt. (...)”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 6.6.1. Het betoogt dat het hof geen acht had mogen slaan op het beroep van [de bewoner] op rechtsverwerking. Dit verweer is voor het eerst ter zitting in hoger beroep gevoerd. Het betrof een nieuw, zelfstandig (bevrijdend) verweer dat in de memorie van grieven had moeten worden opgenomen. Bij de beoordeling ervan heeft het hof de tweeconclusieregel miskend. Als het hof van oordeel was dat in de memorie van grieven een beroep op rechtsverwerking is gedaan, heeft het hof miskend dat grieven kenbaar, voldoende precies en voldoende gemotiveerd moeten zijn, dan wel heeft het een onbegrijpelijke uitleg aan de gedingstukken gegeven door de vordering van de Gemeente af te wijzen op grond van een verweer dat tardief is aangevoerd, nauwelijks is uitgewerkt en waarover geen debat heeft plaatsgevonden, aldus het onderdeel.
3.2
Het oordeel van het hof in de eerste drie volzinnen van rov. 6.6.1 (zie hiervoor in 2.2), dat erop neerkomt dat [de bewoner] in de procedure als verweer heeft gevoerd dat de Gemeente haar recht op beëindiging van gebruik van [perceel 1] heeft verwerkt, berust op een aan het hof voorbehouden en niet onbegrijpelijke uitleg van de gedingstukken. Hetzelfde geldt voor de overweging in de daaropvolgende vierde volzin van rov. 6.6.1 dat het hof de grief zo begrijpt dat daarmee een oordeel van de rechtbank werd bestreden, te weten het oordeel van de rechtbank dat het feit dat de gemeente (mogelijk) lange tijd heeft toegestaan dat [de bewoner] (een deel van) het [perceel 1] in gebruik had, niet in de weg staat aan de vordering van de Gemeente.
3.3
Met de uitleg die het hof, volgend op het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel, vervolgens in die vierde volzin van rov. 6.6.1 geeft aan “de grief”, heeft het hof kennelijk geoordeeld dat het beroep op rechtsverwerking zozeer in het verlengde lag van de drie in rov. 6.4.1 weergegeven grieven en hetgeen [de bewoner] ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd dat de tweeconclusieregel het hof niet ervan weerhield om op dat beroep acht te slaan. Hiermee heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. [2] Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Het oordeel van het hof dat [de bewoner] opkwam tegen het oordeel van de rechtbank over het toestaan van gebruik van het perceel door [de bewoner] (zie hiervoor in 3.2) wordt immers gesteund door de inhoud van de door het onderdeel niet bestreden weergave van hetgeen [de bewoner] ter onderbouwing van de grieven heeft aangevoerd (zie rov. 6.4.1, laatste twee hiervoor in 2.2 weergegeven volzinnen). Daarom faalt de klacht dat het hof heeft beslist op een te laat aangevoerd verweer.
3.4
Voor zover het onderdeel klaagt dat het hof vervolgens in de beslissing over het beroep op rechtsverwerking een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de gedingstukken door de vordering van de Gemeente af te wijzen op grond van een verweer waarover geen debat heeft plaatsgevonden, treft het doel. De rechter in hoger beroep die in een zaak een geschilpunt in de beslissing betrekt dat in het verlengde ligt van de reeds aangevoerde grieven dient, alvorens op dat geschilpunt te beslissen, zich ervan te vergewissen dat de wederpartij zich over dat geschilpunt voldoende heeft kunnen uitlaten en daartoe zonodig alsnog gelegenheid te bieden. In de weergave van het partijdebat door het hof (rov. 6.4.1-6.4.2) is een beroep op rechtsverwerking niet met zoveel woorden genoemd. Uit het bestreden arrest noch uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat de Gemeente ter zitting heeft gereageerd op het door [de bewoner] blijkens het proces-verbaal toen subsidiair gedane beroep op rechtsverwerking. Evenmin blijkt uit het bestreden arrest en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling dat het hof aan de Gemeente gelegenheid heeft gegeven daarop te reageren. Daarmee maakt de bestreden uitspraak niet voldoende inzichtelijk op basis waarvan het hof kennelijk heeft aangenomen dat zijn beslissing over het beroep op rechtsverwerking berust op partijstandpunten, bescheiden of andere gegevens waarover de Gemeente zich voldoende heeft kunnen uitlaten (art. 19 lid 1 Rv).
3.5
De overige klachten behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2023;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [de bewoner] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.009,72 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de bewoner] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
11 april 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 december 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4229.
2.Vgl. HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1758, rov. 3.1.2.