6.2.In rov. 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis waarvan beroep heeft rechtbank feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling is door partijen in hoger beroep niet bestreden. Het hof kan dus van dezelfde feiten uitgaan. Het hof zal die feiten hierna vernummerd als rov. 6.2.1. tot en met 6.2.9. - waar nodig aangepast en aangevuld - weergeven.
6.2.1.De gemeente is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als [gemeente X] , sectie F, [nummer 2] (hierna: [perceel F 2] ). Daarnaast is de gemeente eigenaar van het (aangrenzende) perceel kadastraal bekend als [gemeente X] , sectie F, [nummer 3] (hierna: [perceel F 3] ).
6.2.2.De gemeente heeft delen van [perceel F 3] ter beschikking gesteld aan woningcorporatie Wooninc B.V. (hierna: Wooninc.) voor de verhuur van woonwagenstandplaatsen. Wooninc. heeft één van deze standplaatsen (aan de [adres] te [woonplaats] ) verhuurd aan [appellant] , die op de standplaats een woonwagen met bijbehorende bouwwerken heeft opgericht.
6.2.3.De gemeente is sinds 2018 bezig met het in kaart brengen van haar grondpositie op en rondom woonwagenlocaties om aan de hand daarvan te kunnen beoordelen of al dan niet sprake is van illegaal in gebruik genomen grond(en). In dat kader heeft zij in 2018 en 2019 een reeks integrale handhavingscontroles uitgevoerd op meerdere woonwagenlocaties, waaronder op de woonwagenlocatie aan de [straatnaam] .
6.2.4.Op 30 november 2018 is door medewerkers van de Afdeling Milieu-, Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente een controle verricht aan de [adres] . Van deze controle is op 4 december 2018 een rapport opgemaakt (productie 3 bij dagvaarding). In dit rapport is onder meer het volgende vermeld en weergegeven:
“(…)
Aangevraagde vergunningen volgens Key2 / BGB
1979/0612 - bouwen 15 bergingen – (verleend en uitgevoerd)
1989/0752 - aanpassing behuizing – verleend
(…)
(…)Bevindingen van de controle/waarnemingen:
X De volgende overtreding(en) zijn geconstateerd
1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 2.1 lid 1 sub a juncto 2.3a
Het bouwen en/of in stand laten van een bijgebouw/berging, een put/barbecue, een tuinmuur en (een gedeelte van) een poort op het terrein naast standplaats 233, zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning is niet toegestaan. (…)
2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 2.1 lid 1 sub c
Het bouwen en/of in stand laten van een bijgebouw/berging, een put/barbecue, een tuinmuur en (een gedeelte van) een poort op het terrein naast standplaats [adres] , is planologisch strijdig met het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied Strijp 1998.
(…)
6.2.5.Bij brief van 18 januari 2019 heeft de gemeente [appellant] geïnformeerd over de bevindingen van de hiervoor genoemde controle. In deze brief bericht de gemeente [appellant] dat zij geen toestemming heeft verleend voor het gebruik van [perceel F 2] en dat zij niet voornemens is deze toestemming (alsnog) te verlenen. De gemeente verzoekt c.q. sommeert [appellant] om de aanwezige bouwwerken te verwijderen en elk gebruik van [perceel F 2] blijvend te beëindigen. Het rapport van 30 november 2018 is door de gemeente bij voormelde brief gevoegd.
6.2.6.De advocaat van de gemeente heeft [appellant] bij brief van 12 juni 2019 (nogmaals) verzocht c.q. gesommeerd om binnen vier weken alle op het [perceel F 2] aangebrachte bouwwerken en aanwezige (bouw)materialen te verwijderen, en elk gebruik van het perceel te beëindigen en beëindigd te houden.
6.2.7.Op 19 mei 2020 heeft de gemeente, in de persoon van rapporteur [persoon B] , een (her)controle van de standplaats en de omliggende gronden uitgevoerd. Van deze (her)controle is op 27 juli 2020 een rapport opgemaakt. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld en weergegeven:
“(…) Bekendmaking/: Op het aangegeven adres [adres] trof ik aan een persoon die reden: opgaf te zijn genaamd [appellant] , huurder standplaats en eigenaar
opstallen.
(…) Constatering: Met verwijzing naar het TPO / rapport van november 2018 zag ik, dat de situatie niet gelijk was aan bijgevoegde fotoregistraties. Hiertoe wordt opgemerkt dat er geen bouwmaterialen meer aanwezig waren maar wel rechtsachter een groot houten bijgebouw was opgericht.
Opnames: Aangetroffen situatie:
Reactie: Ik heb in 1998 deze standplaats overgenomen van mijn zus [persoon C] met de extra strook grond links naast de standplaats en bijbehorende opstallen.
Dit betreft de erfafscheiding en bijgebouwen. De zogenaamde waterput niet, dit is een barbecue waarvoor in mijn ogen geen vergunning nodig is.
De grote schuur/berging/kantoor heb ik nadat de oude in september - oktober 2018 t.g.v. slechte staat was ingestort, herbouwd op basis nieuwe normen bouwbesluit. Oude goede ben bruikbare elementen van die schuur zijn nog zichtbaar en hergebruikt. Echter de buitenzijde is opgetrokken uit duurzaam nieuwe materialen.
De afmetingen zijn gelijk aan de oude berging. Ik heb deze nu in gebruik als berging - kantoorruimte voor mijn beveiligingsbedrijf.
De oude erfafscheiding heb ik ook in 2019 vervangen voor huidige erfafscheiding, gelijktijdig met die van mijn moeder die op de [adres 2] woont.
(…)
Resumé: Op basis van de visuele constateringen tijdens deze hercontrole is nog er steeds sprake van de in 2018 gedane constateringen met mogelijk zelfs een toename van bebouwing in de vorm van een aan “herbouwde” berging.
(…)
Conclusie: Tot op heden heeft mengeengehoor gegeven aan de eerdere sommaties vanaf november 2018 om binnen 2 weken de buiten de standplaats opgerichte bouwwerken en overige goederen te verwijderen en ieder gebruik van dat perceel te beëindigen en beëindigd te houden, waarvoor geen (geldige) omgevingsvergunning en/of toestemming is verleend.”
6.2.8.Bij brief van 13 november 2020 heeft de advocaat van de gemeente voormeld rapport toegezonden aan [appellant] , met een reactie op het in dat rapport weergegeven verweer van [appellant] en met aankondiging van een gerechtelijke procedure.
6.2.9.In reactie daarop heeft de (voormalige) advocaat van [appellant] bij e-mails van 24 november 2020 en 16 december 2020 betwist dat [appellant] zonder toestemming en niet op enige wettelijke grondslag inbreuk maakt op de eigendomspositie van de gemeente. [appellant] heeft geen gehoor gegeven aan de verzoeken c.q. de sommaties van de gemeente.
De vorderingen van de gemeente en de beslissingen van de rechtbank
6.3.1.In de onderhavige procedure heeft de gemeente (samengevat) gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot
primair
1. ontruiming van het perceel kadastraal bekend [gemeente X] , sectie F, [nummer 2] , met machtiging van de gemeente om de ontruiming zo nodig met de sterke arm van justitie ten uitvoer te (doen) leggen;
2. betaling aan de gemeente van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00, met een maximum van € 200.000,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] nalaat te voldoen aan het (primair) gevorderde onder 1;
subsidiair
1. het overdragen aan de gemeente van het eigendom van [appellant] binnen het perceel kadastraal bekend [gemeente X] , sectie F, [nummer 2] , zoals aangeduid op de afbeelding en de luchtfoto die als productie 2 bij dagvaarding zijn overgelegd, ten titel van schadevergoeding, en, voor het geval [appellant] niet meewerkt aan de levering, daarbij te bepalen dat het vonnis in de plaats zal treden van de wilsovereenstemming van [appellant] voor zover die nodig zal zijn om voornoemde levering te bewerkstelligen, en tot ontruiming van het alsdan geleverde perceel, met machtiging van de gemeente om de ontruiming zo nodig met de sterke arm van justitie ten uitvoer te (doen) leggen;
2. betaling aan de gemeente van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00, met een maximum van € 200.000,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] nalaat aan het (subsidiair) gevorderde onder 1 of een gedeelte daarvan te voldoen;
primair en subsidiair
betaling van de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
6.3.2.Aan deze vordering heeft de gemeente, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] zonder haar toestemming - en daarmee illegaal - een deel van [perceel F 2] in gebruik heeft genomen door het plaatsen van een omheining met tuinmuur en poort. Dit perceel is eigendom van de gemeente. De gemeente heeft geen toestemming verleend aan [appellant] voor het gebruik van [perceel F 2] en is ook niet voornemens deze toestemming te verlenen. Er is bovendien geen sprake van een (gebruiks)recht dat strekt tot het gebruik van de gronden door [appellant] , nu de huurovereenkomst voor de standplaats alleen ziet op het gebruik van een deel van [perceel F 3] door [appellant] . [appellant] maakt dan ook zonder toestemming en niet op grond van enige wettelijke grondslag - en daarmee onrechtmatig - inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. De gemeente is op de voet van artikel 5:2 BW dan ook gerechtigd de ontruiming van het door [appellant] in gebruik genomen perceelsgedeelte in rechte te vorderen, aldus de gemeente.
6.3.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.In het vonnis waarvan beroep van 15 december 2021 heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat hij een huurrecht heeft met betrekking tot [perceel F 2] . Het betoog van [appellant] dat hij de op het [perceel F 2] aanwezige berging / schuur op grond van de in het verleden verleende bouwvergunning mocht oprichten, faalt naar het oordeel van de rechtbank. [appellant] heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat gemeenteambtenaar [persoon D] (hierna: [persoon D] ) concrete toezeggingen heeft gedaan ten aanzien van het gebruik en in de inrichting van het perceel en dat [persoon D] daartoe bevoegd was. [appellant] heeft geen of onvoldoende andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij een recht of titel heeft om (een deel van) [perceel F 2] te mogen gebruiken. De gemeente is op grond van artikel 5:2 BW gerechtigd het gebruik van [perceel F 2] door [appellant] te beëindigen. Dit wordt niet anders doordat de gemeente (mogelijk) langere tijd heeft toegestaan dat [appellant] dat (deel van het) perceel gebruikte.
Op grond daarvan heeft de rechtbank de primaire vordering tot ontruiming toegewezen, op straffe van een dwangsom. De gevorderde machtiging om de ontruiming zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De grieven in hoger beroep van [appellant]
6.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Met zijn grieven stelt [appellant] - samengevat - aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat hij een huurrecht heeft met betrekking tot [perceel F 2] (grief I) en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schuur en de erfafscheiding destijds overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning van 1990 zijn gebouwd, die daardoor zou zijn uitgewerkt, en dat deze bouwvergunning geen toestemming zou verlenen voor het terugplaatsen van een berging/schuur met erfafscheiding (grief II). Bovendien is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan hetgeen [appellant] heeft gesteld met betrekking tot de toezeggingen van de bevoegde ambtenaar van de gemeente, de heer [persoon D] (grief III). [persoon D] heeft destijds aan de moeder van [appellant] , en daarna aan [appellant] zelf, toestemming gegeven om het [perceel F 2] en [nummer 3] in gebruik te nemen en te houden en om de schuur te plaatsen, aldus [appellant] . De gemeente heeft de situatie jarenlang toegestaan en het beleid gevoerd om woonwagenbewoners tegemoet te komen om de rust te bewaren, ook al was het gevoerde beleid niet geheel in overeenstemming met wet- en regelgeving. De bewoners hebben met toestemming gronden in gebruik genomen en investeringen gepleegd, en dat mag niet door een beleidswijziging worden vernietigd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de gemeente.
6.4.2.De gemeente heeft de grieven bestreden en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. Indien het hof zou komen tot een vernietiging van het vonnis waarvan beroep, dan verzoekt de gemeente het hof om de subsidiaire eis alsnog toe te wijzen.