Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juli 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd aan belanghebbende.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend en ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Later heeft de Staatssecretaris het incidentele beroep ingetrokken. De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van het principale beroep in cassatie. Echter, voor het incidentele beroep dat door de Staatssecretaris was ingetrokken, is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.814 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 april 2025.