ECLI:NL:HR:2025:548

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
23/03319
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juli 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd aan belanghebbende.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend en ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Later heeft de Staatssecretaris het incidentele beroep ingetrokken. De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van het principale beroep in cassatie. Echter, voor het incidentele beroep dat door de Staatssecretaris was ingetrokken, is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.814 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 april 2025.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/03319
Datum11 april 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juli 2023, nr. BK-22/00523 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/1349) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Geding in cassatie

1.1
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
1.2
Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
1.3
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
1.4
De Staatssecretaris heeft nadien het incidentele beroep in cassatie ingetrokken.

2.Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klacht

De Hoge Raad heeft de klacht over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

Wat betreft het principale beroep in cassatie van belanghebbende ziet de Hoge Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het incidentele beroep in cassatie, dat de Staatssecretaris heeft ingetrokken nadat belanghebbende een zienswijze daarop had ingediend, zal de Staatssecretaris worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het geding in cassatie heeft moeten maken. [2]

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.814 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.

Voetnoten

2.Vgl. HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ5042, rechtsoverweging 3.4, HR 13 augustus 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN3847, rechtsoverweging 3.3.3, en HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1343, rechtsoverweging 2.4.1.