ECLI:NL:HR:2025:523

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
22/03996
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid vordering benadeelde partij in geval van vertegenwoordiging door rechtspersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de vordering van een benadeelde partij, [A] B.V., die schadevergoeding eiste na een diefstal. De verdachte, geboren in 1962, was veroordeeld tot betaling van € 155,02 aan de benadeelde partij. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de vordering van de benadeelde partij terecht ontvankelijk had geacht, omdat de vertegenwoordiger, [betrokkene 1], voldoende bevoegdheid had om namens de rechtspersoon op te treden. De Hoge Raad bevestigde dat een schriftelijke volmacht niet vereist is als de benadeelde partij een rechtspersoon is en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd van elf maanden naar tien maanden en twee weken, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. De overige klachten van de verdachte werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03996
Datum15 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2022, nummer 20-001678-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.N. Vermeij, advocaat in Den Haag, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof de vordering van de benadeelde partij [A] B.V. ontvankelijk heeft geacht terwijl het hof niet heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] , die namens deze benadeelde partij die vordering heeft ingesteld, daartoe bevoegd was en dat het hof om diezelfde reden het opleggen aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 155,02 aan de benadeelde partij [A] B.V. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van hetzelfde bedrag ten behoeve van de benadeelde partij. Het hof heeft daarover onder meer overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [A] B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1] )
Namens de benadeelde partij [A] B.V. heeft [betrokkene 1] in eerste aanleg ter zake van het onder feit 4 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 155,02, te vermeerderen met de wettelijke rente. (...)
De rechtbank heeft deze benadeelde partij bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering (...).
Het hof is allereerst, anders dan de rechtbank en de verdediging, van oordeel dat uit de aangifte van [betrokkene 1] genoegzaam volgt dat hij (middellijk) eigenaar is van [A] B.V. en uit dien hoofde gerechtigd is om namens deze rechtspersoon een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
(...)
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij integraal, tot een totaalbedrag van € 155,02, zal worden toegewezen. Het hof zal voorts bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
(...)
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade aan het slachtoffer [A] B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1] ) is toegebracht tot een bedrag van € 155,02. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.”
2.3.1
Bij de stukken bevindt zich een ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ van de benadeelde partij, met bijlagen, dat onder het kopje “1A. Slachtoffer/Verzoeker: Natuurlijk persoon” inhoudt: “ [betrokkene 1] ”. Het formulier houdt onder het kopje “1C Slachtoffer: Niet-natuurlijk persoon” als naam van de organisatie of het bedrijf in: “ [A] ” en als naam van de vertegenwoordiger: “ [betrokkene 1] ”. Het formulier houdt onder het kopje “6 Ondertekening” onder meer in: “Als het slachtoffer een organisatie of bedrijf is, dan ondertekent de vertegenwoordiger” en als naam van de ondertekenaar: “ [betrokkene 1] ”.
2.3.2
Bij het ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ is als bijlage een proces-verbaal aangifte gevoegd. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
“Feit : Winkeldiefstal
Plaats delict : [a-straat 1] , [plaats]
(...)
Op donderdag 14 november 2019 om 10:00 uur, kwam ik ter plaatse van het misdrijf op de locatie [a-straat 1] , [plaats] , bij een persoon die mij opgaf te zijn:
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [betrokkene 1]
(...)
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen zaterdag 9 november 2019 om 16:15 uur en zaterdag 9 november 2019 om 16:20 uur.
“Ik ben de eigenaar van [A] gevestigd op het [a-straat 1] te [plaats] . Mijn winkel zit in een overdekte winkelpassage.””
2.4.1
Artikel 51c lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“Het slachtoffer kan zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.”
2.4.2
Op grond van artikel 51c lid 3 Sv kan de benadeelde partij zich doen vertegenwoordigen, onder meer door een gemachtigde die is voorzien van een schriftelijke bijzondere volmacht van die benadeelde partij. Die bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door een voegingsformulier als bedoeld in artikel 51g lid 1 Sv (vgl. HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5371). Zo’n volmacht is echter niet vereist als de benadeelde partij een rechtspersoon is en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon (vgl. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043).
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] het ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ als vertegenwoordiger van [A] B.V. heeft ondertekend en dat hij dus optreedt namens deze rechtspersoon. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de onder 2.3.2 weergegeven aangifte is gedaan in de winkel van [A] B.V. door [betrokkene 1] als “eigenaar van [A] ”, en dat deze door het hof aan het verzoek en de aangifte ontleende omstandigheden in hoger beroep ook niet inhoudelijk zijn weersproken door de verdediging.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van elf maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze tien maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2025.