ECLI:NL:HR:2025:467

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
23/04247
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van gemeente door niet nakomen toezeggingen omtrent huisvesting arbeidsmigranten op recreatiepark

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2025 uitspraak gedaan over de onrechtmatige daad van de Gemeente Leudal. De Gemeente had toezeggingen gedaan aan Yadido B.V. en andere verweersters met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten op het recreatiepark Landgoed Leudal. De Gemeente had eerder goedkeuring gegeven voor de bouw van chalets, maar kwam later terug op deze toezeggingen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Limburg had de vorderingen van de verweersters afgewezen, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigde dit vonnis en oordeelde dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld door de toezeggingen niet na te komen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat de Gemeente aansprakelijk was voor de schade die de verweersters hadden geleden door het niet nakomen van de toezeggingen. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Gemeente onvoldoende had onderbouwd dat er zwaarwegende belangen waren die aan nakoming in de weg stonden. De uitspraak benadrukt de verplichting van overheidslichamen om toezeggingen na te komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit onaanvaardbaar maken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/04247
Datum28 maart 2025
ARREST
In de zaak van
GEMEENTE LEUDAL,
zetelende te Heythuysen, gemeente Leudal,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de Gemeente,
advocaat: T.T. van Zanten,
tegen
1. YADIDO B.V.,
gevestigd te Haelen,
hierna: Yadido,
2. [verweerster 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [verweerster 2] ,
3. [verweerster 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [verweerster 3] ,
4. FLEXHOTELS B.V.,
gevestigd te Haelen,
hierna: FlexHotels,
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het incidentele cassatieberoep,
verweersters 2-4 hierna gezamenlijk: [verweersters] ,
advocaat: P.A. Fruytier.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/03/286467 / HA ZA 20-636 van de rechtbank Limburg van 19 januari 2022;
b. het arrest in de zaak 200.312.096 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 augustus 2023.
De Gemeente heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Yadido en [verweersters] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Gemeente mede door E.E. Neele en voor Yadido en [verweersters] mede door J.P. Jas.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van zowel het principale cassatieberoep als het incidentele cassatieberoep.
De advocaat van de Gemeente heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Yadido is bestuurder en enig aandeelhouder van [verweerster 2] . De gezamenlijk bevoegde bestuurders van Yadido zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1] respectievelijk [betrokkene 2] ).
(ii) [verweerster 2] houdt zich onder meer bezig met het beheer en de exploitatie van onroerend goed en chalets op het recreatiepark Landgoed Leudal (hierna: het park).
(iii) De verhuur van de chalets vindt plaats vanuit twee vennootschappen, te weten [verweerster 3] (verhuur aan de recreatieve doelgroep) en FlexHotels (verhuur voor huisvesting van arbeidsmigranten). [verweerster 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [verweerster 3] en FlexHotels.
(iv) In januari 2011 hebben [verweersters] het park overgenomen van de vorige eigenaar. Zij zijn toen met de Gemeente in overleg getreden over hun plannen om het park te vernieuwen en de daarvoor benodigde planologische besluitvorming. [verweersters] wensten op het park nieuwe chalets te bouwen en chalets te verhuren aan arbeidsmigranten, naast de verhuur van chalets aan recreanten. Verhuur aan arbeidsmigranten was onder het destijds geldende bestemmingsplan niet toegestaan (behoudens ontheffing).
(v) De vernieuwing van het park wordt uitgevoerd in verschillende fasen, namelijk 1A, 1B, 2 en 3. De chalets van fasen 1A en 1B, die (mede) bestemd zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zijn ruimtelijk gescheiden van het parkgedeelte waarop de fasen 2 en 3, bestemd voor recreanten, worden gerealiseerd.
(vi) Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: het college) heeft op 5 april 2011 een omgevingsvergunning verleend om op het park 25 chalets te bouwen (fase 1A).
(vii) Op 19 oktober 2012 heeft naar aanleiding van de vergunningaanvraag voor fase 1B een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee wethouders en twee ambtenaren van de Gemeente. In het ambtelijk verslag van dit gesprek staat onder meer:
“Toelichting stand van zaken
(...)
Fase 1A is (m.u.v. de daken) gereed, maar zonder deel 1B niet te gebruiken voor de beoogde doelgroep. Om toch inkomsten te genereren is fase 1A in gebruik door arbeidsmigranten. Dit is echter een tijdelijke situatie, tot 1B gereed is.
(...)
Afspraken:
1. Fase 1B kan in procedure worden gebracht, een voorstel hiertoe wordt zo spoedig als mogelijk ter besluitvorming aan het college aangeboden;
2. de gebouwen van fase 1A mogen tot het afronden van dit plandeel gebruikt worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Dit gebruik is en blijft ook daarna (conform gemeentelijke beleid) binnen de recreatieve bestemming in vergelijkbare omvang als ondergeschikte activiteit mogelijk;
3. fase 1A wordt gelijktijdig afgerond met fase 1B (...).”
(viii) Het college heeft op 5 februari 2013 een omgevingsvergunning verleend om op het park 15 vrijstaande chalets en 3 groepenchalets te bouwen (fase 1B).
(ix) [betrokkene 2] heeft naar aanleiding van de hiervoor onder (viii) genoemde omgevingsvergunning bij brief van 6 maart 2013 een vraag gesteld aan het college over de uitleg van de term ‘enkel recreatief gebruik’ in het licht van het voornemen om ook arbeidsmigranten te huisvesten. In antwoord daarop heeft het college bij brief van 11 maart 2013 in de eerste plaats verwezen naar het hiervoor onder (vii) genoemde ambtelijke verslag en daaraan het volgende toegevoegd:
“(...) Hoewel dit niet uitdrukkelijk is opgenomen kan wat bij afspraakpunt 2 staat geschreven worden geacht ook te gelden voor fase 1B. Huisvesting van arbeidsmigranten is als ondergeschikte activiteit mogelijk. (...)”
(x) De chalets van de fasen 1A en 1B zijn in de loop van 2013 gereed gekomen en vanaf dat moment verhuurd ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten.
(xi) In de loop van 2013 is besloten dat specifiek voor het park een nieuw bestemmingsplan zal worden gemaakt.
(xii) Het college heeft op 17 december 2013 besloten om het (eerste) ontwerpbestemmingsplan in procedure te brengen.
(xiii) Het college heeft bij raadsvoorstel van 24 juni 2014 aan de gemeenteraad voorgesteld om in de regels bij het ontwerpbestemmingsplan op te nemen dat op het gebied van de fasen 1A en 1B maximaal 225 arbeidsmigranten mogen verblijven.
(xiv) Op 3 september 2014 heeft een driepartijenoverleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de actiegroep Houd Haelen Leefbaar (hierna: de actiegroep), [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee wethouders en twee ambtenaren van de Gemeente. Van dat overleg is een ambtelijk verslag opgemaakt. Daarin is onder andere opgenomen dat van de zijde van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als volgt is geantwoord op de namens de actiegroep gestelde vraag wat de uiteindelijke plannen van Landgoed Leudal zijn:
“(...) Vrij snel kwam men tot het inzicht dat de transformatie langer zou gaan duren dan gedacht. Om toch inkomsten te kunnen genereren is de campinghouder in overleg getreden met de gemeente inzake de huisvesting van arbeidsmigranten. De gemeente heeft besloten om aan de huisvesting mee te werken. In fase la en fase lb mogen maximaal 375 arbeidsmigranten gehuisvest worden. Waarbij wordt opgemerkt dat fase 2 en 3 nog gerealiseerd moeten worden. Fase 2 en 3 zijn uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van recreanten. Tijdens de transitiefase worden de chalets uit fase la en lb volledig ingezet voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Na de transitiefase wil de campinghouder de mogelijkheid behouden tot huisvesting van arbeidsmigranten als ondergeschikte nevenactiviteit, zodat inkomsten kunnen worden gegenereerd om ook de rest van de camping (fase 2 en 3) te kunnen transformeren naar een hoogwaardige recreatieve
5 sterren-voorziening. (...)”
Onder de kop “Duidelijkheden” staat vervolgens vermeld:
“Partijen zijn het eens over het volgende:
• Transitiefase loopt momenteel;
(...)
• Of de transitiefase 5 of 7 jaar duurt maakt weinig verschil
(…)
• De arbeidsmigranten mogen gedurende de transitiefase gehuisvest worden op het Landgoed -> daarna afbouw tot ondergeschikte nevenactiviteit.
(...)”
(xv) Bij besluiten van 9 september 2014 en 11 november 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld, waarbij het aantal arbeidsmigranten dat mag worden gehuisvest op het gebied van fase 1A en 1B is gemaximeerd op 225.
(xvi) [verweerster 2] en [verweerster 3] hebben tegen de hiervoor onder (xv) genoemde besluiten van de gemeenteraad beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Daarin hebben zij aangevoerd dat in het vastgestelde bestemmingsplan, in afwijking van het met de Gemeente afgesproken aantal van 375, ten onrechte is bepaald dat slechts 225 arbeidsmigranten mogen worden gehuisvest. De Afdeling heeft, voor zover hier van belang, bij uitspraak van 18 november 2015 [1] de besluiten vernietigd wegens een motiveringsgebrek (het maximum van 225 arbeidsmigranten is onvoldoende gemotiveerd).
(xvii) Bij besluit van 12 juli 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld en opnieuw de huisvesting van arbeidsmigranten gemaximeerd op 225.
(xviii) [verweerster 2] en [verweerster 3] hebben tegen het hiervoor onder (xvii) genoemde besluit beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij tussenuitspraak van 3 mei 2017 [2] heeft de Afdeling (opnieuw) geoordeeld dat de gemeenteraad de beslissing om het aantal te huisvesten arbeidsmigranten te maximeren op 225 onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarbij heeft de Afdeling de zogenoemde bestuurlijke lus toegepast, waarbij zij de gemeenteraad heeft opgedragen (onder meer) dit motiveringsgebrek te herstellen. Dit heeft niet geleid tot reparatie van het motiveringsgebrek.
(xix) Op 3 oktober 2017 heeft het college een gedoogbesluit genomen op grond waarvan [verweersters] met ingang van 4 oktober 2017 op het terrein van fase 1A en fase 1B maximaal 300 arbeidsmigranten mochten huisvesten.
(xx) De Afdeling heeft bij uitspraak van 6 december 2017 [3] het hiervoor onder (xvii) genoemde besluit gedeeltelijk vernietigd, onder meer vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering van de maximering van het aantal op het park te huisvesten arbeidsmigranten op 225. De Afdeling heeft daarnaast de voorlopige voorziening getroffen dat op het park maximaal 300 arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden.
(xxi) Bij besluit van 17 april 2018 heeft de gemeenteraad opnieuw het bestemmingsplan vastgesteld, waarin de huisvesting van 300 arbeidsmigranten op het park is toegestaan. Bij uitspraak van 18 december 2019 [4] heeft de Afdeling het besluit op dit punt in stand gelaten.
2.2
[verweersters] vorderen in deze procedure (kort samengevat en voor zover in cassatie van belang) een verklaring voor recht dat de Gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken dan wel de door de Gemeente gedane toezeggingen ter zake van de huisvesting van arbeidsmigranten, en/of onrechtmatig heeft gehandeld door de besluiten van 9 september 2014 en 11 november 2014 en van 12 juli 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan en door beperking van het maximaal aantal te huisvesten arbeidsmigranten. Voorts vorderen [verweersters] veroordeling van de Gemeente tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. [5] Het hof heeft, opnieuw rechtdoende, Yadido niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor recht verklaard dat de Gemeente jegens [verweersters] onrechtmatig heeft gehandeld door de aan hen gedane toezegging dat zij de chalets op de plandelen fase 1A en 1B gedurende de transitiefase tot 2026 mochten gebruiken voor het huisvesten van arbeidsmigranten niet na te komen, en de Gemeente veroordeeld tot vergoeding van de door [verweersters] geleden schade, nader op te maken bij staat. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
De namens Yadido ingestelde vorderingen zijn op de mondelinge behandeling ingetrokken. (rov. 6.1)
[verweersters] hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld voor de conclusie dat een wederkerige overeenkomst tussen hen en de Gemeente tot stand is gekomen. Het hof begrijpt de stellingen van [verweersters] als een beroep op (eenzijdige) toezeggingen door de Gemeente. (rov. 6.3)
In het geval dat de gemeente een toezegging heeft gedaan, dient de gemeente deze toezegging in beginsel na te komen. Het kan evenwel onder bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om van de gemeente nakoming van de toezegging te verlangen (art. 6:2 lid 2 BW). (rov. 6.4)
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een toezegging, sluit het hof aan bij de door de bestuursrechter ontwikkelde maatstaf (ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694). Van een toezegging is sprake als ambtenaren of derden, zoals een advocaat die door het bestuursorgaan is ingeschakeld, uitlatingen en/of gedragingen hebben gedaan die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk hebben kunnen wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. (rov. 6.5)
Vervolgens moet worden nagegaan of de toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Van toerekening is – volgens de door de bestuursrechter ontwikkelde maatstaf – sprake als de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze personen de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkten. (rov. 6.6)
Bij de beoordeling of de toezegging moet worden nagekomen dient tot uitgangspunt te worden genomen dat het overheidslichaam gehouden is de toezegging na te komen, dat het belang van degene die aanspraak maakt op nakoming zwaar weegt en dat zwaarder wegende andere belangen, waaronder belangen van derden of algemene belangen, aan nakoming in de weg kunnen staan. Hoe deze afweging uitvalt, is telkens afhankelijk van de omstandigheden van het geval. (rov. 6.7)
De Gemeente heeft aan [verweersters] de toezegging gedaan dat zij de chalets op fase 1A en 1B tot 2026 mochten gebruiken om arbeidsmigranten te huisvesten. [verweersters] hebben in dit kader uit de uitlatingen en/of gedragingen van de betrokken wethouder(s) en casemanager(s) redelijkerwijs de indruk kunnen krijgen dat sprake was van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in dit geval de bevoegdheid tot het verlenen van toestemming voor het huisvesten van arbeidsmigranten op het park (al dan niet via het bestemmingsplan) zou worden uitgeoefend. (rov. 6.11)
Gesteld noch gebleken is dat de wethouder(s) of casemanager(s) een uitdrukkelijk voorbehoud hebben gemaakt omtrent hun bevoegdheid om jegens [verweersters] toezeggingen te doen. Ook is niet gebleken dat de Gemeente, nadat een en ander binnen het college en de raad was besproken, afstand heeft genomen van de toezeggingen van de betrokken wethouder(s) of casemanager(s). Onder deze omstandigheden hebben [verweersters] op goede gronden mogen veronderstellen dat de wethouder(s) dan wel casemanager(s) de opvatting van de Gemeente vertolkten. (rov. 6.15)
De Gemeente heeft onvoldoende onderbouwd dat in het onderhavige geval aan haar zijde zwaarwegende andere belangen aan nakoming in de weg staan. De Gemeente is met haar toezeggingen een rechtens afdwingbare verbintenis aangegaan en diende haar toezeggingen dan ook na te komen. Door dit niet te doen, heeft zij onrechtmatig jegens [verweersters] gehandeld. (rov. 6.16)
Het is voldoende aannemelijk dat [verweersters] door het niet nakomen van de toezegging door de Gemeente schade hebben geleden. (rov. 6.17)

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Voor zover het beroep is ingesteld tegen Yadido heeft de Gemeente daarbij geen belang, nu het hof Yadido niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep op de grond dat zij haar vorderingen hangende het hoger beroep heeft ingetrokken (zie hiervoor in 2.3). In zoverre moet het beroep van de Gemeente worden verworpen.
3.2.1
De onderdelen 2.7 en 2.8 van het middel bestrijden het oordeel van het hof in rov. 6.6, 6.11 en 6.15 over de toerekening van de toezeggingen die – naar het oordeel van het hof in rov. 6.8-6.11 – zijn gedaan door de wethouder(s) en casemanager(s) van de Gemeente, alsmede de hierop voortbouwende oordelen van het hof in rov. 6.16 en 6.17.
De onderdelen klagen onder meer dat het hof heeft miskend dat een onbevoegd gedane toezegging niet kan worden toegerekend aan het bevoegde orgaan indien met die toerekening de wettelijke bevoegdheidsverdeling binnen een gemeente wordt doorkruist, dat de gemeenteraad exclusief bevoegd was om te besluiten de huisvesting van arbeidsmigranten in de chalets van fasen 1A en 1B mogelijk te maken door middel van de vaststelling van een bestemmingsplan, en dat, om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de ruimte van de democratisch gekozen gemeenteraad om een eigen belangenafweging te maken, handelingen van het college, individuele wethouders en gemeenteambtenaren de gemeenteraad – en via deze de gemeente – alleen kunnen binden indien de gemeenteraad daarmee instemt. Het hof heeft niet vastgesteld dat de gemeenteraad met de toezeggingen door de betrokken wethouder(s) en casemanager(s) heeft ingestemd, en het enkele feit dat niet is gebleken dat de Gemeente, nadat een en ander binnen het college en de raad was besproken, afstand heeft genomen van de toezeggingen, is in dit verband onvoldoende, aldus de klacht.
3.2.2
Het hof heeft in rov. 6.5-6.7 tot uitgangspunt genomen dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een toezegging die de Gemeente dient na te komen, moet worden uitgegaan van de maatstaf die de Afdeling heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 29 mei 2019, [6] en dat volgens deze maatstaf een gedane toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend als de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat de personen die de toezegging hebben gedaan de opvatting van het bevoegde bestuursorgaan vertolkten.
3.2.3
In rov. 6.15 heeft het hof – onder het kopje “
toerekening aan het bevoegd bestuursorgaan”– geoordeeld dat [verweersters] op goede gronden hebben mogen veronderstellen dat de toezeggingen van de betrokken wethouder(s) en casemanager(s) de opvatting van de Gemeente vertolkten. Hiermee heeft het hof kennelijk bedoeld (mede) te beoordelen of de gedane toezeggingen zijn toe te rekenen aan de gemeenteraad, het bestuursorgaan dat bevoegd was te besluiten om de huisvesting van arbeidsmigranten in de chalets van fasen 1A en 1B mogelijk te maken door middel van de vaststelling van een bestemmingsplan.
3.2.4
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad [7] en de rechtspraak van de Afdeling [8] volgt dat, waar de gemeenteraad het bevoegde bestuursorgaan is, handelingen van (leden van) het college van burgemeester en wethouders en van gemeenteambtenaren slechts aan de gemeenteraad kunnen worden toegerekend als laatstgenoemde blijk heeft gegeven van instemming met die handelingen. Alleen in dat geval mag de betrokkene op goede gronden veronderstellen dat deze personen de opvatting van de gemeenteraad vertolken. De reden daarvoor is dat moet worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de ruimte van de democratisch gekozen gemeenteraad om een eigen belangenafweging te maken. De hiervoor in 3.2.1 weergegeven onderdelen 2.7-2.8 klagen terecht dat het hof die instemming niet heeft kunnen afleiden uit het enkele feit dat niet is gebleken dat de Gemeente, nadat een en ander binnen het college en de raad was besproken, afstand heeft genomen van de toezeggingen van de betrokken wethouder(s) of case manager(s).
3.3
De onderdelen 2.9 tot en met 2.11 behoeven geen behandeling.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

4.1
Yadido komt niet op tegen de beslissing van het hof om haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Zij is dan ook niet ontvankelijk in haar incidentele beroep in cassatie.
4.2
De klachten van het door [verweersters] aangevoerde middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- verwerpt het beroep voor zover dit is gericht tegen Yadido;
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 augustus 2023 voor zover dit is gewezen tussen de Gemeente en [verweersters] ;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweersters] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 999,26 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweersters] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
in het incidentele beroep:
- verklaart Yadido niet-ontvankelijk in haar beroep;
- verwerpt het beroep voor het overige;
- veroordeelt [verweersters] en Yadido in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweersters] en Yadido deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
28 maart 2025.

Voetnoten

1.ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3507.
2.ABRvS 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1195.
3.ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3324.
4.ABRvS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4349.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 augustus 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2515.
6.ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 (Dakterras).
7.HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1737, rov. 3.7.2.
8.Zie onder meer ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694; ABRvS 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1639, rov. 4.4; ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1175, rov. 27.2; ABRvS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2227, rov. 5.3.