Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Waar het in deze zaak over gaat
2.Het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
4.De vaststaande feiten
“(…) Hoewel dit niet uitdrukkelijk is opgenomen kan wat bij afspraakpunt 2 staat geschreven worden geacht ook te gelden voorfase 1B. Huisvesting van arbeidsmigranten is als ondergeschikte activiteit mogelijk.(…)”
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
.Ook hier geldt dat [appellanten] door de toevoeging in de antwoordbrief van 11 maart 2013 hebben mogen begrijpen dat dit gold voor het gebruik van de plandelen Fase 1A en Fase 1B. Daarnaast volgt dit uit het verslag van het 3-partijen overleg op 3 september 2014 (waarbij aanwezig waren twee wethouders en twee casemanagers van de gemeente). Uit dit verslag blijkt dat tijdens dit overleg is gesproken over het genereren van inkomsten gedurende de transitiefase. Voor zover de uitspraken in het verslag zoals hiervoor in 3.16 weergegeven van [appellanten] afkomstig zijn, neemt dit niet weg dat uit het verslag tevens volgt dat de gemeente als reactie op onduidelijkheden heeft aangegeven dat het huisvesten van arbeidsmigranten zou zijn toegestaan als ondergeschikte activiteit. Daarnaast staat bij “duidelijkheden” dat partijen het er over eens zijn dat arbeidsmigranten gedurende de transitiefase gehuisvest mochten worden op het Landgoed en dat daarna pas een afbouw zou plaatsvinden tot een ondergeschikte nevenactiviteit.
.Ook hieruit heeft [appellanten] mogen afleiden dat aan hen de toezegging was gedaan dat zij de chalets op de plandelen Fase 1A en Fase 1B gedurende de transitiefase mochten gebruiken (al dan niet als ondergeschikte nevenactiviteit), waarna een afbouw zou plaatsvinden tot ondergeschikte nevenactiviteit.
“in vergelijkbare omvang ondergeschikte activiteit”mocht plaatsvinden, zo hebben mogen begrijpen dat dit inhield dat zij chalets op plandelen 1A en 1B volledig mochten inzetten voor het huisvesten van arbeidsmigranten (tot 2026). In het besluit van het college van 17 december 2013 (zie 3.14), staat expliciet vermeld dat de “ondergeschiktheid” van de huisvesting van arbeidsmigranten inhoudt dat fase 1a en 1b de mogelijkheid bieden voor huisvesting van arbeidsmigranten
(“Over de ondergeschiktheid van arbeidsmigranten: 1a en 1b bieden mogelijkheid voor huisvesting van arbeidsmigranten”).Deze zinsnede is – naar het hof begrijpt – opgenomen ter aanpassing van hetgeen in het bijvoegde ontwerp bestemmingsplan over “ondergeschiktheid” stond vermeld (
“Van ondergeschiktheid is in dit geval sprake tot een aantal van circa 375 personen, hetgeen overeenkomt met het aantal personen dat gehuisvest kan worden in de fases 1a en 1b”). Een (maximaal) aantal te huisvesten arbeidsmigranten, kon en mocht door [appellanten] hieruit niet worden afgeleid, maar wel dat zij de chalets op Fase 1A en 1B mocht inzetten voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Een bevestiging van deze zienswijze kan worden gevonden in de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020. Uit deze uitspraak (zie 3.2) volgt dat tijdens de zitting bij de Afdeling s gebleken dat partijen het er over eens zijn dat met gebruik in “vergelijkbare omvang” een gebruik is bedoeld dat kan worden gelijkgesteld met een gebruik van 44 chalets met per chalet (maximaal) 8 bewoners, hetgeen neerkomt op huisvesting van (maximaal) 352 arbeidsmigranten.
“Landgoed Leudal/advies; sommatie resp. aansprakelijkstelling”. In de brieven van 12 juli 2016 en 9 september 2020 wordt deze aansprakelijkheidsstelling herhaald. In de brief van 12 juli 2016 staat in de kop onder ‘’betreft’’ vermeld:
“ [Beheer B.V.] /gemeente Leudal”en in de brief van 9 september 2020:
“ [Beheer B.V.] /gemeente Leudal: herhaling aansprakelijkheidsstelling en laatste poging tot treffen minnelijke regeling”.Het hof is van oordeel dat tegen de achtergrond van hetgeen onder overweging 5.13 reeds is geconstateerd (dat de in de gesprekken en correspondentie tussen [appellanten] en de gemeente veelal gebruik is gemaakt van de benaming Landgoed Leudal voor [Beheer B.V.] en [De B.V.] gezamenlijk, dat Landgoed Leudal de handelsnaam van [De B.V.] is en dat er in de contacten tussen [appellanten] en de gemeente geen onderscheid werd gemaakt tussen de verschillende entiteiten) ook ten aanzien van de brieven van 30 maart 2016, 12 juli 2016 en 9 september 2020 heeft te gelden dat de gemeente heeft moeten begrijpen dat de aansprakelijkheidstelling zowel van [Beheer B.V.] , als van [De B.V.] (gezamenlijk Landgoed Leudal) afkomstig was.
7.De slotsom
€ 4.131,00
€ 11.379,00