ECLI:NL:HR:2025:428

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
24/03605
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2024. Het beroep in cassatie was ingesteld onder nummer 24/03605. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift, dat via het webportaal was ingediend, niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 2 oktober 2024 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 13 november 2024. Belanghebbende heeft echter pas op 17 november 2024 een brief ingediend, die na afloop van de gestelde termijn was. De Hoge Raad heeft daarom deze brief buiten beschouwing gelaten en op grond van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/03605
Datum21 maart 2025
ARREST
op het door [X] (hierna: belanghebbende) ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2024, nrs. 22/1233 tot en met 22/1235 [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 2 oktober 2024 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 13 november 2024. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 2 oktober 2024 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 2 oktober 2024.
Op 17 november 2024 heeft de Hoge Raad via het webportaal een brief van belanghebbende ontvangen. Aangezien die brief na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, laat de Hoge Raad dit stuk buiten beschouwing. Daarom zal de Hoge Raad het beroep in cassatie met toepassing van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025.