Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de klaagster, de cliënt van een inmiddels overleden advocaat. De klaagster heeft een beroep gedaan op het verschoningsrecht van haar advocaat in een situatie waarin de politie beslag heeft gelegd op stukken en digitale gegevensdragers. De politie heeft van de inhoud van deze gegevensdragers kopieën gemaakt, waarna de originele gegevensdragers aan de cliënten zijn teruggegeven. De kopieën, inclusief mogelijke geheimhoudersstukken, blijven echter ter beschikking van de opsporingsautoriteiten. De rechtbank heeft het beklag niet-ontvankelijk verklaard, wat de klaagster heeft doen besluiten om in cassatie te gaan. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van de klaagster gegrond verklaard, met verwijzing naar de redenen die zijn vermeld in een eerdere beschikking (ECLI:NL:HR:2025:404). De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Nederland voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025, waarbij de vice-president M.J. Borgers als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans. De advocaat-generaal P.M. Frielink had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad heeft anders beslist.