ECLI:NL:HR:2025:392

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
23/04377
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van uitspraak door ontbreken beëdiging raadsheer-plaatsvervanger in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 oktober 2023. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1989. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat K.W. van Nieuwkerk. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelt dat het arrest van het hof nietig is, omdat één van de raadsheren die het arrest heeft gewezen, op het moment van de uitspraak niet als raadsheer-plaatsvervanger was beëdigd. Dit betekent dat de benoeming van deze persoon nog niet was ingegaan, waardoor het arrest niet door het vereiste aantal raadsheren is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar artikel 5.2 van de Wet op de rechterlijke organisatie en eerdere jurisprudentie (HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2561) ter onderbouwing van deze beslissing. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen in het rechtsproces, met name de vereiste beëdiging van raadsheren, om de rechtsgeldigheid van uitspraken te waarborgen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04377 P
Datum18 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 oktober 2023, nummer 21-004424-21, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft K.W. van Nieuwkerk, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het arrest van het hof nietig is, omdat één van de personen die dit arrest heeft gewezen, op het moment van de uitspraak niet als raadsheer-plaatsvervanger beëdigd was, waardoor de benoeming van deze persoon tot raadsheer-plaatsvervanger nog niet was ingegaan.
2.2
Uit de stukken die zijn weergegeven in de conclusie van de procureur-generaal in de zaak onder nummer 23/04238, ECLI:NL:PHR:2024:435, blijkt dat de hiervoor bedoelde persoon bij koninklijk besluit van 14 maart 2023 is benoemd tot raadsheer-plaatsvervanger “met als datum van indiensttreding de datum van beëdiging”. Op het moment van de uitspraak van het hof (op 27 oktober 2023) was deze persoon niet beëdigd als raadsheer-plaatsvervanger, zodat de betreffende benoeming nog niet was ingegaan. Dat betekent dat het arrest van de meervoudige kamer van het hof niet door drie, maar door twee raadsheren is gewezen en dat die uitspraak daarom nietig is op grond van artikel 5 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie (vgl. HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2561).
2.3
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 maart 2025.