Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 oktober 2023. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1989. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat K.W. van Nieuwkerk. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelt dat het arrest van het hof nietig is, omdat één van de raadsheren die het arrest heeft gewezen, op het moment van de uitspraak niet als raadsheer-plaatsvervanger was beëdigd. Dit betekent dat de benoeming van deze persoon nog niet was ingegaan, waardoor het arrest niet door het vereiste aantal raadsheren is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar artikel 5.2 van de Wet op de rechterlijke organisatie en eerdere jurisprudentie (HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2561) ter onderbouwing van deze beslissing. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen in het rechtsproces, met name de vereiste beëdiging van raadsheren, om de rechtsgeldigheid van uitspraken te waarborgen.