ECLI:NL:HR:2025:378
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rangorderegeling en overgangsrecht bij eigenwoningschuld in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, die aan belanghebbende was opgelegd. De Rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat de lening van belanghebbende, die was aangemerkt als eigenwoningschuld, terecht in box 1 moest worden geplaatst, in plaats van box 3, op basis van het overgangsrecht van de Wet IB 2001.
Belanghebbende had de lening in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting als schuld in box 3 aangemerkt, wat zou leiden tot een lagere aanslag. De Inspecteur had echter de lening als eigenwoningschuld in box 1 aangemerkt, wat resulteerde in een hogere aanslag. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank correct had geoordeeld over de kwalificatie van de lening en dat de rangorderegeling en het overgangsrecht correct waren toegepast. De Hoge Raad verwierp ook het argument van belanghebbende dat er sprake was van discriminatie in strijd met het EVRM en het IVBPR, omdat de fiscale wetgever voldoende beoordelingsvrijheid had.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde geen proceskosten op. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de regels omtrent eigenwoningschuld en de toepassing van overgangsrecht in de inkomstenbelasting.