ECLI:NL:HR:2025:37
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, aangeduid als [X], tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Dit beroep was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2024, met nummer 23/3154 ANW-PV, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 22/5757). De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank op grond van de Algemene nabestaandenwet.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 10 januari 2025, waarbij de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur.