ECLI:NL:HR:2025:33
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake verzoek om vergoeding van kosten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 16 april 2024 was gedaan in de zaken met nummers 23/377 tot en met 23/383. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, die betrekking had op een verzoek om vergoeding van kosten zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.