ECLI:NL:GHAMS:2024:1336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/377 tot en met 23/383
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding en beroepsmatige rechtsbijstand in WOZ-zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding voor de belanghebbende, [X], die in beroep was gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2023. De rechtbank had de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam gelast om de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden, maar de belanghebbende was van mening dat hij recht had op een hogere proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar had eerder WOZ-beschikkingen en aanslagen gemeentelijke heffingen opgelegd aan de belanghebbende, die hiertegen bezwaar had gemaakt. De belanghebbende stelde de heffingsambtenaar in gebreke vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschriften en verzocht om een dwangsom. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar het verzet van de belanghebbende werd gegrond verklaard. In hoger beroep heeft de gemachtigde van de belanghebbende verklaard dat alle gronden van het hoger beroep zijn ingetrokken, behalve die met betrekking tot de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de gemachtigde niet als beroepsmatige rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt, omdat hij slechts incidenteel optreedt voor een beperkt aantal aan hem gerelateerde personen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om een hogere proceskostenvergoeding en vergoeding van reiskosten af. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 23/377 tot en met 23/383
16 april 2024
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: [A]
tegen de uitspraak van 27 februari 2023 in de zaken met kenmerken AMS 21/5442 tot en met AMS 21/5448 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aantal WOZ-beschikkingen en aanslagen gemeentelijke heffingen opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschriften (ingebrekestelling 1) en verzocht om toekenning van een dwangsom.
1.3.
De tegen de WOZ-beschikkingen door belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar (deels) gegrond verklaard. Daarbij is geen besluit genomen op het dwangsomverzoek.
1.4.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar vervolgens in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit (ingebrekestelling 2).
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de ingebrekestellingen.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende dwangsommen toegekend ingevolge ingebrekestelling 1 (de dwangsombesluiten). Belanghebbende heeft tegen deze dwangsombesluiten bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Daartegen heeft belanghebbende aanvullend beroep ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft op 10 augustus 2022, met toepassing van artikel 8:54 Awb, zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en de heffingsambtenaar gelast het griffierecht en de proceskosten voor beroepsmatige bijstand in beroep aan belanghebbende te vergoeden.
1.8.
Belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak.
1.9.
De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en heeft op grond van artikel 8:55, lid 10, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, meteen uitspraak gedaan op het beroep.
In haar uitspraak van 27 februari 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘opposant):

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van 14 juni 2022 ongegrond;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van in totaal € 343,- (7 x
- € 49,-) aan opposant te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 2.686,50;
- bepaalt dat de bedragen van de proceskosten en het griffierecht door de heffingsambtenaar vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.”
1.10.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op beroep van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 2 maart 2024 een nader stuk met datum 1 maart 2024 ingediend. Dit stuk is in het digitale dossier van het Hof niet goed verwerkt, waardoor pas op de zitting bij het Hof van dit stuk kennisgenomen is.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De WOZ-beschikkingen en aanslagen hebben betrekking op [adres 1] (nader aangeduid met “ [adres 1A] ”, “ [adres 1B] ”, “woning” of “ [adres 1C] ”) te Amsterdam.
2.2.
In zijn brief van 11 april 2022 aan de rechtbank schrijft de gemachtigde:
“Hierbij reageert ondergetekende, namens eiser, dhr. [X] , woonachtig [adres 1] , [postcode] Amsterdam, op uw bovenvermelde verzoekschrift d.d. 28-03-2022 en beantwoordt de daarin vermelde vragen waarbij de nummering is overgenomen.
1. Ja, eiser, dhr. [X] , is de vader van ondergetekende gemachtigde dhr. [A] .
2. Dhr [X] is woonachtig op de [adres 1] , [postcode] Amsterdam. Ondergetekende is woonachtig op de [adres 2] . Ondergetekende houdt kantoor op de [adres 2] . Als postadres wordt [adres 1C] , [postcode] gebruikt.
3. Ja, er ligt een overeenkom[s]t tot juridische dienstverlening aan ten grondslag op basis van ‘no cure no pay’
Inmiddels verblijft ondergetekende, in afwachting van uw nadere berichten,
Hoogachtend,
[B] / Dhr. [A] (gemachtigde)
[handtekening en stempel met de tekst:]
[B]
[adres 1C]
[postcode] Amsterdam
Bijlagen(n):
Verzoek bij alle correspondentie vermelding van dossiernummer.
______________________________________________________________________
AMSTERDAM T: 020- […] IBAN […]
[adres 1C] F: 020- […] K.v.K. Amsterdam […]
[postcode] Amsterdam E: […] KANTOORUREN 10:00-18:00 uur”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding voor de beroepsfase dan door de rechtbank is toegekend.
3.2.
Op de zitting bij het Hof heeft de gemachtigde uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verklaard dat met het stuk van 1 maart 2024 bedoeld is dat belanghebbende alle gronden van zijn hoger beroep intrekt, met uitzondering van de gronden die op de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding voor de beroepsfase zien.
3.3.
Verder heeft de gemachtigde op vragen van het Hof over het resterende geschil in het licht van de motivering van het hoger beroep onder meer het volgende bevestigd:
  • Het was niet de bedoeling van punt 9 van de motivering van het hoger beroep om het standpunt in te nemen dat voor elke zaak afzonderlijk een proceskostenvergoeding had moeten worden toegekend. Er kan worden uitgegaan van die factor 1,5 voor alle zaken gezamenlijk zoals in overweging 14 van de rechtbankuitspraak staat.
  • Hetgeen in punt 15 van de motivering van het hoger beroep staat over het toekennen van een extra punt vanwege een verzoek om immateriële schadevergoeding is niet langer aan de orde. Ook dat punt vervalt.
3.4.
Ter zake van proceskostenvergoeding voor de beroepsfase voert belanghebbende dan uitsluitend nog de volgende twee klachten aan:
  • voor de zitting bij de rechtbank diende 1 punt in plaats van 0,5 punt te worden toegekend, omdat op die zitting niet alleen het verzet, maar ook het beroep is behandeld.
  • de rechtbank heeft het verkeerde tarief per punt gehanteerd, namelijk € 597 in plaats van (destijds) € 837.
Verder verzoekt de gemachtigde subsidiair om vergoeding van zijn verletkosten voor werkzaamheden bij [C] C.V. en van zijn reiskosten.
3.5.
De heffingsambtenaar verzet zich niet tegen de reeds door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding, maar is wel van mening dat aan belanghebbende in elk geval niet een hoger bedrag dient te worden toegekend, dit omdat er volgens de heffingsambtenaar geen sprake is van beroepsmatig verrichte rechtsbijstand. Voor een vergoeding van reis- en verletkosten is ook geen plaats, omdat deze vergoedingen alleen verstrekt kunnen worden aan een belanghebbende zelf, en niet aan een gemachtigde, aldus de heffingsambtenaar.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover nog relevant – als volgt overwogen:

Griffierecht en proceskosten
14. Op de zitting heeft opposant de betwisting dat sprake is van samenhangende zaken voor wat betreft de proceskostenvergoeding niet (meer) gehandhaafd, mits een wegingsfactor van 1,5 wordt toegepast (bij 4 of meer 'vergelijkbare' zaken). De heffingsambtenaar heeft zich daartegen niet verzet. Opposant heeft verder verzocht om de proceskostenvergoeding en het griffierecht te vermeerderen met de wettelijke rente.
15. Omdat de heffingsambtenaar de dwangsombesluiten pas heeft genomen nadat opposant beroepen heeft ingesteld bij de rechtbank, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar aan opposant het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Opposant heeft in de verzetsprocedure geen griffierecht betaald.
16. Om dezelfde reden en omdat het verzet gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die opposant redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.686,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor een nadere reactie en 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift en 0,5 punt voor het bijwonen van de verzetszitting met een waarde per punt van € 597,- en een
een wegingsfactor 1,5 in verband met 4 of meer samenhangende zaken) en bepaalt dat de heffingsambtenaar over dit bedrag wettelijke rente dient te vergoeden vanaf vier weken na de uitspraak van de rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Aan het vereiste dat de rechtsbijstand beroepsmatig moet zijn verleend, is voldaan als het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Waar het om gaat, is dat het verlenen van rechtsbijstand behoort tot iemands beroepsmatige taak (Stb. 1993, 763, blz. 6).
5.2.
In zijn uitspraak van 15 augustus 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2295 (ro. 5.19), heeft het Hof in een andere zaak van de gemachtigde geoordeeld dat deze niet als beroepsmatige rechtsbijstandverlener als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan worden aangemerkt, gelet op onder meer de volgende feiten:
“2.5. [ [C] C.V.] is in het handelsregister ingeschreven als commanditaire vennootschap. Zij heeft één (parttime) werknemer in de persoon van [A] (…) en verricht sinds 2006 geen economische activiteiten meer.
(…)
2.7. [A] treedt als gemachtigde op voor een beperkt aantal aan hem gerelateerde (rechts)personen, zijnde (in het bijzonder):
- [ [C] C.V], waarvan hij werknemer is;
- [J] , waarvan hij dus enig bestuurder is;
- [X] , zijn vader;
- [E] en [F] , bewoners van een woning waarvan zijn vader eigenaar is;
- [G] , voormalig werknemer van belanghebbende (vrachtwagenchauffeur);
- [H] , van 1998 tot en met 2006 bestuurder (secretaris) van [J] , en
- [K] , de partner van [H] .”
5.3.
In de uitspraak van 7 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:416, oordeelde het Hof ook al dat de onderhavige gemachtigde niet als beroepsmatige rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt. In die uitspraak staat onder meer:
“5.5 (…) [Gemachtigde] heeft ter zitting bij de rechtbank enkel verklaard dat hij incidenteel in WOZ-zaken als gemachtigde optreedt, zonder dit verder te concretiseren. Daarnaast heeft [gemachtigde] de rechtbank gewezen op een aantal rechterlijke uitspraken waarin in het verleden wél een vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand is toegekend voor zijn werkzaamheden.
5.6. Het Hof onderschrijft het in rechtsoverweging 26 van de rechtbankuitspraak opgenomen oordeel dat [gemachtigde] op basis van de summiere en onvoldoende geconcretiseerde informatie die hij aan de rechtbank heeft verstrekt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dient worden aangemerkt als beroepsmatige rechtsbijstandverlener (…).
5.7. De enkele omstandigheid dat in het verleden wel vergoedingen zijn toegekend voor beroepsmatige rechtsbijstandsverlening door [gemachtigde], bijvoorbeeld omdat in de desbetreffende procedures niet door het bestuursorgaan in geschil werd gebracht of [gemachtigde] wel als beroepsmatige rechtsbijstandverlener kon worden aangemerkt, brengt niet met zich dat de rechtbank gehouden zou zijn om ook in het onderwerpelijk geval een dergelijke vergoeding toe te kennen. Evenmin brengt deze omstandigheid met zich dat het op de weg van de rechtbank zou liggen om bewijs bij te brengen dat geen sprake is van beroepsmatige rechtsbijstandsverlening.
5.8. (…) Het optreden als gemachtigde van een beperkt aantal (vrijwel uitsluitend) familieleden en aan de gemachtigde gelieerde bedrijven zonder economische activiteiten, brengt niet met zich dat [gemachtigde] kwalificeert als beroepsmatige rechtsbijstandsverlener (…).”
5.4.
In het onderhavige geval gaat het wederom om het optreden als gemachtigde voor een van het beperkte aantal aan gemachtigde gerelateerde (rechts)personen, namelijk in dit geval: zijn vader (belanghebbende). Ook gaat het wederom om een aangelegenheid van WOZ, namelijk om onroerende zaken op het woonadres van zijn vader, [adres 1] ( [adres 1A] en [adres 1B] en [adres 1C] ) te Amsterdam. Dit past in het patroon van het incidenteel optreden voor dit beperkte aantal aan belanghebbende gerelateerde personen. Het Hof sluit zich dan in zoverre geheel aan bij de oordelen zoals in de onder 5.2 en 5.3 genoemde uitspraken zijn gegeven en maakt deze tot de zijne.
5.5.
Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde nog het volgende toegevoegd. Sinds 2013, 2014 of 2015 heeft hij nog een client, namelijk [L] . Deze is woonachtig op [adres 3] en gemachtigde voert thans voor hem bij de rechtbank een WOZ-zaak over [adres 4] en er is eerder een bestemmingsplanprocedure bij de Raad van State voor hem gevoerd, aldus de gemachtigde. De gemachtigde heeft verder verklaard dat er ook een procedure voor iemand anders gevoerd is of wordt, maar dat hij daarover geen informatie kon geven in verband met de privacy van zijn client.
De heffingsambtenaar heeft erop gewezen dat de naam [L] hem niets zegt, maar dat gemachtigde steeds binnen de eigen kring optreedt en dat niet beroepsmatig doet, zoals in de uitspraken van dit Hof herhaaldelijk is geoordeeld. Het is aan gemachtigde om openheid van zaken te geven en nog steeds doet hij dit niet. Hij geeft geen inzage in zijn activiteiten of de omvang daarvan en dan beroept hij zich op privacywetgeving, aldus de heffingsambtenaar.
5.6.
Het Hof stelt voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast in dit geval meebrengt dat het aan de gemachtigde (of belanghebbende) is om, als degene die om vergoeding van proceskosten voor beroepsmatige rechtsbijstand verzoekt, tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar, aannemelijk te maken dat de gemachtigde de bijstand beroepsmatig verleent. De gemachtigde is de meest gerede partij om aannemelijk te maken dat hij de onderhavige werkzaamheden voor zijn vader in het kader van een beroepsmatige taakuitoefening verricht. Het Hof is geen partij en het is dan ook niet aan het Hof om aan de bewijslast te voldoen, zoals de gemachtigde heeft geopperd.
5.7.
De gemachtigde is niet in deze bewijslast geslaagd. De gemachtigde heeft weliswaar gewezen op uitspraken waarin hem als rechtsbijstandsverlener proceskosten zijn vergoed, maar inmiddels is in vaste jurisprudentie van dit Hof geoordeeld dat het steeds om de beperkte groep personen en meestal om (aanvankelijk) WOZ-zaken gaat (zie bijvoorbeeld de jurisprudentie hierboven en de daarin genoemde uitspraken). Verder heeft de gemachtigde ter zitting de zaak of zaken van [L] genoemd, maar ook dit kan hem niet baten. Door dat pas op de zitting te noemen, kon de heffingsambtenaar er geen nader onderzoek naar doen, zodat elke verdere (contra)informatie ontbreekt. Aangezien belanghebbende echter slechts één zaak of twee zaken heeft genoemd in de periode sinds 2013-2015 tot heden, gaat het Hof er vanuit dat ook deze procedures te scharen zijn onder de incidentele zaak die belanghebbende voert. Gezien het adres van [L] is hij bovendien een buurtbewoner in de nabijheid van [adres 1C] , waar belanghebbende in elk geval regelmatig moet zijn voor het ophalen van de post (zie onder 2.2, of vaker, want het kantooradres in [adres 2] is niet (meer) op het briefpapier van gemachtigde vermeld).
5.8.
De gemachtigde stelt dat hij vanwege privacywetgeving verder geen informatie over zijn activiteiten kan verstrekken, maar het Hof ziet niet in waarom het niet mogelijk zou zijn om aan de hand van andere informatie dan persoonsgegevens een concreter beeld te geven van de (omvang van de) gestelde, duurzame beroepsuitoefening door de gemachtigde. Dat de gemachtigde ook nu weer nauwelijks specifieke of controleerbare informatie verstrekt, is dus geen kwestie van bewijsnood, maar komt voor zijn rekening.
5.9.
Met al hetgeen is aangevoerd heeft de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt dat hij een beroepsmatige rechtsbijstandverlener als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Bpb is. Er bestaat dus in elk geval geen recht op een groter bedrag dan reeds door de rechtbank aan proceskosten is toegekend. Het reeds toegekende bedrag is bovendien zo groot dat dit de gestelde reis- en verletkosten meer dan volledig dekt, zodat het Hof aan een oordeel of hierop recht bestaat, niet toekomt.
Slotsom
5.1
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, lid van de enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 16 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
[adres 1B] . de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: