Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 november 2023. De verdachte, geboren in 1971, had een bericht geplaatst in een besloten telegramgroep dat anderen aanzette tot het plegen van geweld tegen de minister-president. De kern van de zaak betreft de vraag of het plaatsen van een dergelijk bericht in een besloten groep kan worden aangemerkt als het doen van uitlatingen 'in het openbaar' in de zin van artikel 131, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo een cassatiemiddel hebben voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.