ECLI:NL:PHR:2024:1376

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
15 december 2024
Zaaknummer
23/04570
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing tot plegen geweld tegen minister-president in besloten telegramgroep

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1971, veroordeeld door het gerechtshof Den Haag op 13 november 2023 tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 43 voorwaardelijk, wegens opruiing. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo. De zaak draait om de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing door een bericht te plaatsen in een besloten Telegramgroep met ongeveer 560 leden. De verdachte had in deze groep een oproep gedaan tot geweld tegen de minister-president, Mark Rutte. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte als 'in het openbaar' konden worden aangemerkt, omdat de berichten zichtbaar waren voor een grote groep willekeurige derden. De verdediging stelde dat de beslotenheid van de groep betekende dat de uitlatingen niet als openbaar konden worden beschouwd, maar het hof verwierp dit verweer. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, omdat het oordeel van het hof over de openbaarheidsvereiste niet onbegrijpelijk was en voldoende gemotiveerd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04570

Zitting17 december 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 13 november 2023 door het gerechtshof Den Haag wegens onder 1 “
in het openbaar, bij geschrift, tot enig strafbaar feit en tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, opruien” en onder 3 “
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 43 voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel gaat over de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in het openbaar’.

De zaak

4. De verdachte heeft in een Telegramgroep met de titel ‘[telegramgroep]’ een bericht geplaatst met de tekst “
Mark Rutte moet ter door veroordeeld worden. Hij moet hartstikke dood gemaakt worden. Ophangen op het Buitenhof”. De ‘besloten’ Telegramgroep had op het moment van plaatsen ongeveer 560 leden. Eén van die leden heeft een screenshot van het bericht van de verdachte op Twitter (nu: ‘X’) geplaatst. Daarna is de verdachte vervolgd en veroordeeld wegens (onder meer) opruiing.

De bewezenverklaring en de bewijsvoering

5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“1. hij op een tijdstip in de periode van 1 maart 2020 tot en met 24 oktober 2021 te ’s-Gravenhage, in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door via het Telegram-account [account 1] een bericht in de Telegram-groep ‘[telegramgroep]’ te plaatsen met daarin de tekst:
- “Mark Rutte moet ter dood veroordeeld worden. Hij moet hartstikke dood gemaakt worden. Ophangen op het Buitenhof””
6. Het hof heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde en voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende bewijsmiddel gebezigd:
“3. Eenproces-verbaal van bevindingend.d. 1 november 2021 van de politie, eenheid Den Haag met nr. PL1500-2021317421-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 8 e.v.):
Op 24 oktober 2021 werden diverse berichten aangetroffen op Twitter, geplaatst door de gebruiker van het Twitter-account @[account 2]. In deze tweet werden 2 screenshots geplaatst van diverse berichten, geplaatst op Telegram in de Telegram-groep "[telegramgroep]..." met op dat moment 560 leden.
Op voornoemde screenshots zijn twee berichten te zien die zijn geplaatst door de gebruiker van het Telegram-account "[verdachte]".
Bericht 1
“Mark Rutte moet ter dood veroordeeld worden. Je krijgt er toch godverdomme tranen van in je ogen dat dit niet meer kan door die vieze rat. Hij moet hartstikke dood gemaakt worden. Tribunaal voor die landverrader. Ophangen op het Buitenhof.
7. Het hof heeft de bewezenverklaring van het bestanddeel “
in het openbaar” als volgt gemotiveerd:
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1: Kan het delictsbestanddeel ‘in het openbaar’ worden bewezen?
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, omdat het door de verdachte plaatsen van berichten in een besloten Telegram-groep niet kan worden aangemerkt als het doen van de uitlatingen ‘in het openbaar’ .
Aan het verweer ligt de opvatting ten grondslag dat uitlatingen kunnen worden gedaan binnen een groep van personen die door een zodanige beslotenheid wordt gekenmerkt dat niet langer kan worden gezegd dat zij zijn gedaan ‘in het openbaar”, zoals die woorden zijn bedoeld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In haar algemeenheid onderschrijft het hof deze opvatting. De vraag wanneer een groep van personen door de zojuist bedoelde mate van beslotenheid wordt gekenmerkt laat zich echter niet in het algemeen beantwoorden. Die beoordeling zal van geval tot geval moeten plaatsvinden, waarbij betekenis kan toekomen aan de antwoorden op onder meer de volgende vragen:

Is het een groep die fysiek bijeenkomt (in de ‘analoge’ wereld) of is het een groep die zich heeft gevormd binnen een sociaal medium (of elders) op het internet?

Hoeveel leden telt de groep?

Door welk criterium (of door welke criteria) wordt de groep gedefinieerd?

Zijn er specifieke voorwaarden voor toetreding tot de groep? (Te denken valt aan ballotage en/of contributie en/of registratie.)

Hoe goed kennen de leden van de groep elkaar?

Welke verwachting van vertrouwelijkheid mogen de leden van de groep over en weer hebben?
In het onderhavige geval heeft de verdachte zijn uitlatingen gedaan binnen een groep van het sociale medium Telegram. De groep was genaamd ‘[telegramgroep]’. Ten tijde van het opsporingsonderzoek heeft de politie de mate van beslotenheid van deze groep niet kunnen vaststellen omdat de groep toen niet meer werd aangetroffen. Op basis van schermafbeeldingen die zich in het politiedossier bevinden is aangenomen dat de groep, toen de verdachte daarbinnen zijn uitlatingen deed, 560 leden telde. De ordegrootte van dit getal is door de verdediging niet betwist; de raadsman heeft in dit verband telkens gesproken van ‘ruim 500’.
Het hof begrijpt de kern van het verweer aldus dat de verdachte ervan is uitgegaan dat van personen die vrijwillig toetreden tot een groep die opereert onder de naam ‘[telegramgroep]’ gezegd kan worden dat zij gelijkgestemden zijn en dat de verdachte alleen al aan die gelijkgestemdheid een verwachting van vertrouwelijkheid mocht ontlenen. In zijn pleidooi heeft de raadsman dit als volgt onder woorden gebracht: “Deze besloten groep heeft een beperkt aantal leden (...). Cliënt kon niet verwachten of vermoeden dat er berichten uit die groep zouden worden ‘gestolen’, uit de context zouden worden gehaald en door anderen op internet geframed zouden worden.”
In het bijzonder het betrekkelijk grote gemak waarmee iemand tot de bewuste groep kon toetreden en het feit dat die groep ten tijde van de uitlatingen van de verdachte uit honderden leden - en daarmee niet uit "een beperkt aantal leden" – bestond, vormen omstandigheden die in de - weg staan aan het oordeel dat van een zodanige - beslotenheid sprake was dat niet meer kan worden toegekomen aan bewijs van het bestanddeel ‘in het openbaar’. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte geen beheerder was van de Telegramgroep en dat hij geen idee had wie de andere leden waren. Hij had er dus geen enkele invloed op wie in de groep zijn berichten te zien zouden krijgen en wat zij daarmee zouden doen. In het onderhavige geval, waarin de berichten van de verdachte in de bewuste groep zichtbaar waren voor een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden, die kennelijk naar eigen inzicht en zonder enige restrictie over die berichten konden beschikken, was het - anders dan de raadsman heeft gesteld - voor de verdachte wel degelijk voorzienbaar en op voorhand feitelijk te verwachten dat een of meer van de door hem geplaatste berichten verder zouden worden verspreid, zoals ook daadwerkelijk is gebeurd doordat derden schermafbeeldingen van de berichten van verdachte op Twitter hebben geplaatst.
Hoewel de bewezenverklaring hieromtrent geen misverstand laat bestaan, merkt het hof voor de duidelijkheid op dat het bovenstaande hierop neerkomt dat, naar zijn oordeel, het door de verdachte plaatsen van de berichten binnen de Telegram-groep reeds ‘in het openbaar’ geschiedde. Het is dus niet de - door derden bewerkstelligde – ‘overheveling’ van verdachtes berichten naar Twitter geweest die ervoor heeft gezorgd dat aan het 1 openbaarheidsvereiste was voldaan.
Het bovenstaande betekent dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.”

De toelichting op het middel

8. In de toelichting op het middel wordt niet onderbouwd waarom het oordeel van het hof dat de gedraging van de verdachte in het openbaar heeft plaatsgevonden, zou getuigen van een onjuiste rechtsopvatting. De toets in cassatie gaat daarom enkel over de begrijpelijkheid en de motivering van dat oordeel.
9. Ik begrijp het middel verder zo dat geklaagd wordt over de vaststelling van het hof dat de Telegramgroep 560 leden telde en het daarmee samenhangende oordeel dat de uitlating van de verdachte in het openbaar plaatsvond. Ook lees ik de klacht dat de verdachte geen opzet had op de verdere verspreiding van zijn bericht buiten de Telegramgroep.

Het beoordelingskader

10. Op grond van artikel 131 lid 1 Sr vindt opruiing plaats ‘in het openbaar’. De wetsgeschiedenis wijst uit dat het bij de invulling van dit bestanddeel niet zozeer gaat om (de toegankelijkheid van) de
plaatswaar de uitlating is gedaan, als wel om de omstandigheid dat deze
in het publiekis gedaan. [1] Dat betekent dat opruiing ook kan plaatsvinden op plaatsen die niet voor iedereen vrijelijk toegankelijk zijn. [2] Denk daarbij aan plaatsen waar voorwaarden voor toegang gelden, zoals het betalen van entree. Verder is niet vereist dat opruiing plaatsvindt in de fysieke wereld. [3] Dat kan net zo goed online. [4] Centraal staat de vraag of de uitlating (potentieel) ter kennis van het publiek is gekomen. [5] Wat daarbij de minimale omvang moet zijn van een groep mensen, wil dat als ‘publiek’ kunnen worden aangemerkt, is niet adequaat in getallen uit te drukken. Waar het om gaat is dat de uitlating door (willekeurige) derden kon worden geconsumeerd. [6]

De bespreking van het middel

11. Het hof heeft geoordeeld dat de uitlating van de verdachte in het openbaar heeft plaatsgevonden. Aan dat oordeel legt het hof ten grondslag (1) dat de groep op het moment dat de verdachte het bericht plaatste 560 deelnemers telde, (2) dat mensen met betrekkelijk groot gemak tot de bewuste groep konden toetreden, (3) dat de verdachte geen beheerder was van de groep en (4) dat hij niet wist wie de andere leden waren.
12. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte de 560 (of eigenlijk: 559) leden van de Telegramgroep niet persoonlijk kende en dat hij überhaupt niet op de hoogte was van wie zij waren. De verdachte heeft zijn bericht dus verzonden aan een grote hoeveelheid voor hem betrekkelijk willekeurige derden. Ik acht het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte zijn uitlating in het openbaar heeft gedaan niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd.
13. Wat betreft de klacht over de vaststelling dat de groep 560 leden had, merk ik op dat de verdediging deze groepsomvang in hoger beroep niet heeft betwist (de raadsman spreekt zelf steeds van ‘ruim 500 leden’). Bovendien volgt dit aantal rechtstreeks uit bewijsmiddel 3.
14. Voor zover nog geklaagd wordt over het opzet van de verdachte op de verspreiding van zijn bericht buiten de Telegramgroep, faalt de klacht. Het hof heeft immers expliciet overwogen dat de bewezenverklaring van “
in het openbaar” enkel betrekking heeft op het plaatsen van het bericht in de Telegramgroep en niet op de overheveling van dat bericht naar Twitter door een ander.
15. Het middel faalt.

Slotsom

16. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
17. Ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.H.J. Smidt,
2.Zie HR 22 mei 1939, ECLI:NL:HR:1939:35,
3.J.W. Fokkens, in:
4.Vgl. HR 5 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1573 waarin de verdachte, een gemeenteraadslid, een bericht op Twitter plaatste met de tekst “
5.A.L.J. Janssens & A.J. Nieuwenhuis,
6.A.L.J. Janssens & A.J. Nieuwenhuis,