ECLI:NL:HR:2025:27

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
22/03123
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en de vereisten voor bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was aangeklaagd voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, in strijd met artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat de verdachte op 3 mei 2021 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder een mededeling van een politieambtenaar aan de verdachte op 20 januari 2021, waarin hem werd meegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het hof niet blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. De uitspraak bevestigde de noodzaak van duidelijke communicatie over de ongeldigverklaring van rijbewijzen en de verantwoordelijkheden van bestuurders.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03123
Datum7 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 augustus 2022, nummer 21-000332-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 3 mei 2021 te Zeist, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A28, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ter zake van artikel 9 van de Wegenverkeerswet met bijlagen, genummerd PL0900-030520212335237282, gesloten en ondertekend op 4 mei 2021 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum feit: 03-05-2021
Weg/locatie: Rijksweg A28
Plaats: Zeist
Ik, verbalisant, zag dat op genoemde, dag, datum en plaats als bestuurder reed op genoemde weg/locatie.
Verdachte
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboren op: [geboortedatum] 1981
Motorrijtuig
Personenauto
Rijbewijs
Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereist van de categorie: B.
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard.
Verklaring
Mijn geldig [het hof begrijpt: rijbewijs] is ingevorderd geweest. Ik heb daarna een cursus gevolgd in Amsterdam. Dat was in verband met alcohol. (...) Mijn rijbewijs heb ik alleen nooit teruggekregen.
2. De uitdraai van het RDW met printdatum 4 mei 2021 00:00:43 uur (als bijlage bij bovengenoemd proces-verbaal ter zake van artikel 9 van de Wegenverkeerswet), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Reden ongeldigverklaring: geschiktheid
Feitelijke inleverdatum ongeldig: 07-03-2019
RIJBEWIJS CATEGORIEËN
Cat. Eerste afgifte Geldig tot Automaat ind. Medische ind. Beperking
AM 14-03-2008 14-08-2027
B 08-09-2003 14-08-2027
T 14-08-2017 14-08-2027
CATEGORIEËN
Categorie Periode Soort
B Vanaf 07-03-2019 Ongeldigheid
T Vanaf 07-03-2019 Ongeldigheid
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ter zake van artikel 9 van de Wegenverkeerswet met bijlagen, genummerd PL1700-200120211400242872, gesloten en ondertekend op 22 februari 2021 door [verbalisant 3] , surveillant van de politie Eenheid Rotterdam, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum feit: 20 januari 2021
Plaats: Rotterdam
Ik, verbalisant, zag dat op genoemde dag, datum en plaats als bestuurder reed. Ter controle op de juiste naleving van de bij- of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Verdachte
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboren op: [geboortedatum] 1981
Motorrijtuig
Personenauto
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard. De verdachte is medegedeeld dat het rijbewijs ongeldig is verklaard.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aangetekende brief van het CBR van 8 oktober 2018, gericht aan de verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U bent aangehouden met teveel alcohol op. Daarom hebben we besloten dat u een onderzoek moet laten doen naar uw alcoholgebruik. Ook mag u voorlopig niet meer rijden. We vragen u daarom uw rijbewijs zo snel mogelijk naar ons op te sturen.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aangetekende brief van het CBR van 17 oktober 2018, gericht aan de verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
We hebben uw rijbewijs met [nummer] ontvangen.
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aangetekende brief van het CBR van 28 februari 2019, gericht aan de verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U heeft een onderzoek naar uw alcoholgebruik gehad. De uitslag van het onderzoek is dat u niet geschikt bent om te rijden. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 7 maart 2019. En mag u niet meer rijden.
U mag niet rijden. Doet u dat toch, dan bent u strafbaar. U mag uw rijbewijs niet meer gebruiken. U hoeft uw rijbewijs niet meer naar ons op te sturen. We hebben het namelijk al ontvangen.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte tenlastegelegde feit. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten die de Hoge Raad aan de bewijsvoering stelt, omdat volgens hem op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het rijbewijs van verdachte op 3 mei 2021 ongeldig verklaard was en er bovendien geen sprake is van de voor een veroordeling vereiste wetenschap van de ongeldigverklaring.
Het hof stelt voorop dat om te kunnen komen tot een bewezenverklaring uit de bewijsmiddelen moet blijken:
a. dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, dat het desbetreffende besluit aan hem bekend is gemaakt en dat dit besluit van kracht was doordat zes dagen zijn verlopen na die bekendmaking;
b. dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde;
c. dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig ‘wist of redelijkerwijs moest weten’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. (vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146)
Dat aan het onder a genoemde vereiste is voldaan, kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en op welke wijze verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. Het hof constateert dat aan dit vereiste is voldaan. Uit het RDW-uittreksel van 4 mei 2021 blijkt dat het rijbewijs op 7 maart 2019 ongeldig is verklaard. Aan verdachte is op 8 oktober 2018 een aangetekende brief verzonden met de mededeling dat hij in afwachting van een onderzoek naar zijn alcoholgebruik niet meer mag rijden. Het CBR heeft vervolgens op 17 oktober 2018 een brief aan verdachte verzonden, waarin staat dat zij het rijbewijs van verdachte hebben ontvangen. Ten slotte heeft het CBR verdachte, opnieuw per aangetekende post, op 28 oktober (de Hoge Raad begrijpt: februari) 2019 medegedeeld dat zijn rijbewijs met ingang van 7 maart 2019 ongeldig verklaard is.
Ten aanzien van het vereiste onder sub b merkt het hof op dat uit het RDW-uittreksel van 4 mei 2021 blijkt dat op het moment van het besturen van het motorrijtuig door de verdachte (nog) geen ander rijbewijs aan de verdachte was afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort.
Het hof overweegt met betrekking tot het vereiste onder sub c dat de mededeling dat verdachte in afwachting van de uitslag van het onderzoek naar zijn alcoholgebruik per aangetekende brief aan verdachte is verzonden en deze brief niet retour is gekomen. Dat verdachte op de hoogte was van de inhoud van deze brief volgt uit het feit dat het CBR het rijbewijs van verdachte enkele dagen later heeft ontvangen en dat verdachte heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Verdachte heeft vervolgens op 28 februari 2019, opnieuw per aangetekende en niet retour gekomen post, een brief ontvangen waarin staat dat zijn rijbewijs met ingang van 7 maart 2019 ongeldig verklaard is. Voorts geldt als bijkomende omstandigheid dat verdachte op 20 januari 2021, drie maanden voor het tenlastegelegde feit, staande is gehouden wegens overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet en dat toen aan hem is medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig verklaard is. Verdachte heeft op 3 mei 2021 zelf ook tegenover de politie verklaard dat zijn rijbewijs ingevorderd is geweest, hij een cursus moest volgen en hij zijn rijbewijs niet heeft teruggekregen. Het hof leidt uit de hiervoor genoemde omstandigheden af dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard toen hij op 3 mei 2021 een motorrijtuig bestuurde. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.”
2.3
Overtreding van artikel 9 lid 2, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is op grond van artikel 176 lid 2 en artikel 178 lid 1 WVW 1994 een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering allereerst blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. Opmerking verdient dat een tegen dat besluit door of namens de verdachte ingesteld administratief bezwaar of beroep niet leidt tot schorsing van het besluit tot ongeldigverklaring. Wel kan een geslaagd bezwaar of beroep meebrengen dat achteraf bezien de ongeldigverklaring nooit heeft gegolden.
In de tweede plaats moet uit de bewijsvoering blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van gegevens uit het rijbewijsregister, waaruit blijkt dat geen geldig rijbewijs van kracht was tijdens het besturen door de verdachte.
In de derde plaats moet uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; zo’n vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, en ook niet uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden. (Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146.)
2.4
Het oordeel van het hof dat de verdachte op 3 mei 2021 “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat aan de verdachte op 20 januari 2021 in persoon door een politieambtenaar is medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een week en de taakstraf van veertig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2025.