Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste tot en met het zevende cassatiemiddel
3.Beoordeling van het achtste cassatiemiddel
4.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 26 januari 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat van de verdachte, P. van Dongen, heeft cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De raadsvrouw van de verdachte heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van het achtste cassatiemiddel. Dit cassatiemiddel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelt dat dit cassatiemiddel gegrond is, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren naar negentien jaren en zes maanden.
In de beslissing van de Hoge Raad wordt de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen op 18 februari 2025 door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.