ECLI:NL:HR:2025:1970
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake belastingkwesties
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juni 2025, met de nummers BRE 21/01981 en 21/1982, die volgde op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 29 juli 2022.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de Rechtbank niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 19 december 2025, en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.