Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
7 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak hebben zeven eiseressen, allen B.V.'s gevestigd te [vestigingsplaats], cassatie ingesteld tegen ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2021 en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 januari 2024. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiseressen over het arrest van het hof beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de eiseressen niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseressen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 8.206,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.