Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
28 november 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren, [buurman A] en [buurman B], die elk eigenaar zijn van een wooneenheid in een gebouw dat is opgedeeld in vier eenheden. De buren hebben sinds 2013 verschillende juridische procedures gevoerd over geschillen met betrekking tot een mandelige zaak, het terrein rond het gebouw. In een eerdere procedure heeft [buurman A] vorderingen ingesteld, waaronder een vordering om [buurman B] te verbieden de mandelige zaak in strijd met de leveringsakte te gebruiken. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat deze vordering kan worden toegewezen en een dwangsom heeft vastgesteld. Echter, in het eindvonnis zijn de vorderingen van [buurman A] afgewezen, wat niet strookte met de eerdere bindende beslissing in het tussenvonnis. [buurman A] heeft vervolgens een herstelvonnis gevraagd, maar de rechtbank heeft dit niet toegewezen. Het gerechtshof heeft het herstelvonnis vernietigd, met de overweging dat er geen sprake was van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel vatbaar was. De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat de afwijzing van de vordering van [buurman A] in het eindvonnis berustte op een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en het hoger beroep van [buurman B] verworpen, waarbij hij [buurman B] heeft veroordeeld in de proceskosten.