Bovendien, voor het geval ervan zou worden uitgegaan dat wel sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv, overweegt het hof naar aanleiding van het overige door [appellant] gevoerde verweer ten overvloede als volgt.
De vordering van [geïntimeerde] die ertoe strekte om [appellant] te verbieden op het terrein rond de kazerne te parkeren, is in het dictum van het eindvonnis van 15 juli 2020 niet toegewezen. Het lag daarom in beginsel op de weg van [geïntimeerde] om, indien hij het daarmee niet eens was, daartegen actie te ondernemen, ofwel door middel van het instellen van hoger beroep ofwel door middel van een verzoek op de voet van artikel 31 Rv. [geïntimeerde] heeft echter geruime tijd geen actie ondernomen. Evenmin heeft hij tot handhaving van het al dan niet bij eindvonnis toegewezen verbod aangedrongen.
Het initiatief om te komen tot een verbetering van het vonnis kon niet van [appellant] worden verwacht. Bedoelde, tegen hem ingestelde vordering was immers in het dictum afgewezen.
Eerst bij dagvaarding van 31 maart 2022, een jaar en ruim acht maanden later, heeft [geïntimeerde] verbetering van het eindvonnis van 15 juli 2020 gevraagd. Op zich kan verbetering te allen tijde worden gevraagd. Evenwel is niet gebleken dat [geïntimeerde] zich in die periode in contacten met [appellant] eerder op het standpunt heeft gesteld dat het eindvonnis van 15 juli 2020 moest worden verbeterd. In dat verband is van belang dat [appellant] heeft gesteld (punt 19 memorie van grieven), hetgeen niet door [geïntimeerde] is betwist, dat na het eindvonnis van 15 juli 2020 nog uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen de advocaten van [appellant] en [geïntimeerde] . Tijdens die contacten heeft [geïntimeerde] nimmer aan de orde gesteld de – in zijn ogen – kennelijke fout van de rechtbank ten aanzien van zijn vordering VIII.
Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van het hof inderdaad gelet op de strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerde] na een periode van bijna twee jaar alsnog verbetering van dat vonnis vraagt. Het is ook de vraag in hoeverre [geïntimeerde] nog belang heeft bij de toewijzing van de vordering met dwangsom, temeer nu hij dit kennelijk jarenlang niet heeft gehad. [appellant] hoefde met een verzoek om verbetering redelijkerwijs geen rekening meer te houden.