ECLI:NL:HR:2025:176

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
22/02704
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in cassatie tegen uitspraak gerechtshof Amsterdam

Op 4 februari 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 22/02704 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak niet vertegenwoordigd was door een advocaat die cassatiemiddelen had ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Dit heeft geleid tot de beslissing dat het beroep niet in behandeling kan worden genomen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan in het kader van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene betrokken was bij medeplichtigheid aan het medeplegen van oplichting. De uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, dateert van 7 juli 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02704 P
Datum4 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 juli 2022, nummer 23-001041-21, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de betrokkene een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de betrokkene niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2025.