ECLI:NL:GHAMS:2022:2150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
23-001041-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank in ontnemingszaak wegens wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021. Het hoger beroep was ingesteld door de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 4.149,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Openbaar Ministerie had deze vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 13 mei, 8, 9, 13 en 24 juni 2022, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten en dat het bedrag van € 4.149,00 correct is geschat. Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep en heeft dit bevestigd.

De beslissing van het hof houdt in dat de betrokkene de verplichting tot betaling van het geldbedrag aan de Staat moet nakomen. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2022.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001041-21
datum uitspraak: 7 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-674200-17 tegen de betrokkene:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 4.149,00.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank van 28 mei 2019 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan het medeplegen van oplichting.
Voorts heeft de rechtbank bij vonnis van 8 april 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.149,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tegen beide vonnissen is namens de betrokkene hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 juli 2022 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van oplichting.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei, 8, 9, 13 en 24 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2022.