ECLI:NL:HR:2025:1740
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendezaakbelastingen en Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2024, nr. 23/644. Dit hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/1257) die betrekking had op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Het dagelijks bestuur van Cocensus, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, maar dit werd door de Hoge Raad niet in overweging genomen omdat het na de gestelde termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 21 november 2025 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.