Het hofheeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Aangenomen moet worden dat Randstad en Adecco zowel bij het aangaan van de arbeids- en detacheringsovereenkomsten met [de ingeleende] als bij elk van de daadwerkelijke terbeschikkingstellingen, de bedoeling hadden [de ingeleende] tijdelijk ter beschikking te stellen. Ook [de ingeleende] gaat ervan uit dat zijn terbeschikkingstelling tijdelijk was. Een en ander brengt mee dat de Uitzendrichtlijn van toepassing is. (rov. 6.4-6.8)
In het arrest JH/KGheeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) overwogen dat het beginsel van gelijke behandeling in art. 5 lid 1 van de Uitzendrichtlijn deel uitmaakt van de tweeledige doelstelling van de Uitzendrichtlijn om de door ondernemingen nagestreefde doelstelling van flexibiliteit te verzoenen met de doelstelling van zekerheid die beantwoordt aan de bescherming van werknemers. Daarin past ook het doel van de Uitzendrichtlijn om de toegang van uitzendkrachten tot een vaste baan bij de inlenende onderneming te bevorderen. (rov. 6.10)
Over art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn heeft het HvJEU in het arrest JH/KG het volgende overwogen. Deze bepaling legt de lidstaten (onder andere) de verplichting op tot het nemen van passende maatregelen met het oog op voorkoming van (met name) achtereenvolgende opdrachten om de bepalingen van de Uitzendrichtlijn in haar geheel te omzeilen. Lidstaten moeten er ook voor zorgen dat uitzendarbeid bij dezelfde inlenende onderneming voor een uitzendkracht geen permanente situatie wordt. Art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn verzet zich niet tegen een nationale wettelijke regeling die geen grenzen stelt aan het aantal achtereenvolgende opdrachten van dezelfde uitzendkracht bij dezelfde inlenende onderneming, maar de bepaling verzet zich er wel tegen dat een lidstaat geen enkele maatregel neemt om het tijdelijke karakter van uitzendarbeid te waarborgen. Het is aan de (nationale) rechter om na te gaan of het gaat om een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd waaraan op kunstmatige wijze de vorm van opeenvolgende uitzendovereenkomsten is gegeven om de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn, in het bijzonder het tijdelijke karakter van uitzendarbeid, te omzeilen. Indien achtereenvolgende opdrachten van een uitzendkracht bij dezelfde inlenende onderneming tot gevolg hebben dat de duur van de activiteit bij die onderneming langer is dan wat redelijkerwijs als ‘tijdelijk’ kan worden aangemerkt, zou dat een aanwijzing kunnen zijn voor misbruik van achtereenvolgende opdrachten. Ook omzeilen achtereenvolgende opdrachten die aan een uitzendkracht bij dezelfde inlenende onderneming worden toevertrouwd de kern van de Uitzendrichtlijn, en vormen zij misbruik van deze vorm van arbeidsverhouding. Wanneer ten slotte in een concreet geval geen objectieve verklaring wordt gegeven voor het feit dat de betrokken inlenende onderneming gebruikmaakt van achtereenvolgende uitzendovereenkomsten, moet de nationale rechter in de context van de nationale regeling en rekening houdend met de omstandigheden van elk geval onderzoeken of een van de bepalingen van de Uitzendrichtlijn wordt omzeild, temeer wanneer het dezelfde uitzendkracht is die op basis van de betrokken reeks overeenkomsten van de inlenende onderneming ter beschikking wordt gesteld. In het arrest Daimler heeft het HvJEUdit toetsingskader bevestigd. (rov. 6.11-6.13)
Dat de overwegingen in het arrest JH/KG zien op gevallen van achtereenvolgende opdrachten of opeenvolgende uitzendovereenkomsten neemt niet weg dat ook in gevallen waarin – zoals in het geval van [de ingeleende] en Upfield – sprake is van één (langdurige) terbeschikkingstelling (opdracht) geoordeeld zou kunnen worden dat de arbeidsverhouding tussen de uitzendkracht en de inlenende onderneming in feite voor onbepaalde tijd is en dat daaraan op kunstmatige wijze de vorm van een uitzendovereenkomst is gegeven om de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn te omzeilen. Ook bij deze beoordeling kan het toetsingskader uit het arrest JH/KG een rol spelen. (rov. 6.14)
De duur van de terbeschikkingstelling van [de ingeleende] aan Upfield is dermate lang (dertien jaar) dat dit een aanwijzing kan vormen voor misbruik van de uitzendovereenkomst (rov. 6.15).
Upfield heeft als objectieve verklaring aangevoerd dat [de ingeleende] steeds is ingezet op algemene, ondersteunende werkzaamheden waarmee tijdelijke gaten in de bezetting werden opgevuld. Hij was onderdeel van de flexibele schil waarbij de werkzaamheden, afhankelijk van de noodzaak, steeds bij verschillende afdelingen en aan verschillende productielijnen werden verricht. [de ingeleende] had geen vaste plek aan een lijn – hij werkte flexibel op verschillende lijnen – en droeg nooit verantwoordelijkheid voor een vaste lijn. Hij ondersteunde de lijnverantwoordelijke(n) ingeval van het ontbreken van voldoende ‘eigen’ ondersteuning. Ook varieerde de benodigde bezetting per productielijn. (rov. 6.16-6.17)
[de ingeleende] maakte aldus deel uit van de zogeheten flexibele schil bij Upfield. Upfield heeft behoefte aan en belang bij flexibel in te zetten werkkrachten. Dit belang is gerechtvaardigd (of redelijk) en levert een objectieve verklaring op voor het feit dat Upfield gebruikmaakte van de uitzendovereenkomst. (rov. 6.18)
Daaraan doet niet af dat de flexibele schil niet permanent uit dezelfde uitzendkrachten mag bestaan en dat Upfield ervoor moet zorgen dat de ingehuurde uitzendkrachten tijdelijk worden ingeleend. Upfield heeft immers blijkens een door haar overgelegd overzicht uitzendkrachten in vaste dienst genomen en [de ingeleende] (in verband met zijn opleidingsniveau) een jaarcontract aangeboden dat [de ingeleende] om hem moverende redenen niet heeft aanvaard. Van een permanente situatie is daarom in zoverre geen sprake. (rov. 6.19)
Verder kan niet worden gezegd dat het gebruik van een uitzendovereenkomst gedurende bijna dertien jaar het door de Uitzendrichtlijn bereikte evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid aantast door deze zekerheid te ondermijnen. (rov. 6.20)
Andere feiten of omstandigheden dan de duur van de uitzending en het ontbreken van een objectieve verklaring heeft [de ingeleende] niet gesteld. De enkele stelling dat de uitzendovereenkomst tussen Randstad en [de ingeleende] alleen bestaat om de uit de Uitzendrichtlijn voortvloeiende bescherming te omzeilen maakt dit niet anders. Ook anderszins is niet (voldoende) aannemelijk geworden dat door Randstad en/of Upfield aan de arbeidsverhouding tussen [de ingeleende] en Upfield op kunstmatige wijze de vorm van een uitzendovereenkomst is gegeven om de doelstellingen van de Uitzendrichtlijn te omzeilen. (rov. 6.21)
De voorgaande overwegingen brengen mee dat hier weliswaar sprake is van langdurig gebruik van de uitzendovereenkomst, maar niet van misbruik daarvan in de zin van art. 5 lid 5 Uitzendrichtlijn. (rov. 6.22)