Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
Inscharingsarrest)]. Die vraag dient te worden
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
31 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de kwalificatie van overeenkomsten na het overlijden van een huurster. De eisers, de kinderen van de overleden huurster, hadden in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat hen had veroordeeld tot ontruiming van de woning die zij na het overlijden van hun moeder bewoonden. De kinderen hadden een vaststellingsovereenkomst ondertekend met de verhuurder, Stichting Portaal, waarin werd gesteld dat zij geen huurders waren en dat zij de woning uiterlijk op 31 maart 2020 moesten verlaten. De Hoge Raad oordeelde dat de overeenkomsten die de kinderen met Portaal hadden gesloten niet als huurovereenkomsten konden worden gekwalificeerd. De Hoge Raad bevestigde dat de inhoud en strekking van de overeenkomsten niet voldeden aan de wettelijke omschrijving van huur, zoals vastgelegd in artikel 7:201 BW. De Hoge Raad benadrukte dat de bedoeling van partijen bij het sluiten van de overeenkomsten was om een termijn voor ontruiming vast te leggen, en dat de kinderen geen aanspraak konden maken op huurdersrechten. De Hoge Raad verwierp het principale beroep van de kinderen en veroordeelde hen in de proceskosten.