ECLI:NL:HR:2025:1625

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
24/02069
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kinderontvoering naar India en het recht op videoconferentie voor niet-verschenen verdachte

In deze zaak gaat het om de ontvoering van een tweejarige dochter door de verdachte, die in India woont. De ontvoering vond plaats op 29 september 2016, toen de verdachte zijn dochter met geweld liet weghalen bij haar moeder in Amsterdam. De verdachte had hiervoor de hulp ingeroepen van meerdere mededaders. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was niet verschenen op de zitting en het cassatiemiddel klaagt over het feit dat het hof de verdachte niet de gelegenheid heeft geboden om via videoconferentie aan het onderzoek deel te nemen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet verplicht was om de verdachte deze mogelijkheid te bieden, aangezien het gebruik van videoconferentie een beslissing is die de voorzitter van het hof kan nemen in het kader van de orde op de zitting. De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt dat de opvatting dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in deze situatie in de weg staat aan het voortzetten van het onderzoek, niet juist is. De Hoge Raad concludeert dat de overige klachten van de verdachte ook niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02069
Datum4 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2024, nummer 23-002349-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten G. Spong en C.G. Peerik bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de [benadeelde] heeft de advocaat J.P. Plasman een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte heeft de advocaat G. Spong daarop schriftelijk gereageerd.

2.Korte weergave van de zaak

Het gaat in deze zaak en de zaken van de mededaders om het volgende, zoals samengevat in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.1 en 2.2. Op 29 september 2016 is de destijds tweejarige [benadeelde] ontvoerd uit de woning van haar oma in [plaats] . De ontvoering was zorgvuldig voorbereid door de in India woonachtige verdachte. Hij had daartoe de hulp ingeroepen van een groot aantal personen, onder wie de mededaders [medeverdachte 1] (24/02019), [medeverdachte 2] (24/01916), [medeverdachte 3] (24/01953) en [medeverdachte 4] (24/02184).
Kort nadat in de ochtend van 29 september 2016 door [medeverdachte 4] werd gemeld dat de moeder van [benadeelde] de betreffende woning had verlaten, is [medeverdachte 1] met twee andere mededaders de woning binnengetreden. [medeverdachte 1] had tie-wraps en een stroomstootwapen bij zich. [medeverdachte 1] is met de in de woning aanwezige familieleden in een worsteling geraakt en is ter plaatse aangehouden. De andere twee mededaders hebben [benadeelde] vanuit de woning meegenomen naar een ophaalpunt in [plaats] , waar de verdachte met mededaders op hen stond te wachten. Vanaf dat ophaalpunt heeft [medeverdachte 3] [benadeelde] en de verdachte naar Duitsland gereden, waarna de verdachte haar naar India heeft gebracht.

3.Beoordeling van het achtste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte niet ambtshalve de niet-verschenen verdachte in de gelegenheid heeft gesteld via een videoconferentie als bedoeld in artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep deel te nemen.
3.2
De procesgang in deze zaak is samengevat in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.2.
3.3
Voor zover het cassatiemiddel is gericht tegen het uitblijven van een beslissing van de voorzitter van het hof om de verdachte op de zitting te horen per videoconferentie als bedoeld in artikel 131a Sv, moet het cassatiemiddel onbesproken blijven. Het eventuele gebruik van videoconferentie betreft een beslissing die de voorzitter in het kader van de orde op de zitting kan nemen. Tegen (het uitblijven van) deze beslissing staat geen hoger beroep of cassatieberoep open. (Vgl. HR 3 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1771.)
3.4
Het cassatiemiddel steunt verder op de opvatting dat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in een geval als dit – waarin (i) de verdachte in het buitenland verblijft en (ii) tegen de verdachte een bevel tot gevangenneming is gegeven – eraan in de weg staat dat het onderzoek op de terechtzitting wordt voortgezet, als de niet-verschenen verdachte niet ambtshalve in de gelegenheid wordt gesteld via videoconferentie aan dat onderzoek deel te nemen. Die opvatting is niet juist. Onder omstandigheden kan door het gebruik van videoconferentie als bedoeld in artikel 131a Sv het recht van de fysiek op de zitting afwezige verdachte op ‘a fair and public hearing’ worden gerealiseerd (vgl. EHRM 2 oktober 2018, nr. 66580/12 (Bivolaru/Roemenië (2)), overweging 138 en, in enigszins ander verband, HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:709, rechtsoverweging 2.3.4). Uit de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens volgt echter niet dat die gelegenheid van videoconferentie zonder meer moet worden geboden als een verdachte vrijwillig afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht of door afwezigheid probeert aan zijn berechting te ontkomen. De eventuele vrees van de verdachte voor gevangenneming als hij het proces in Nederland zou bijwonen, maakt dit niet anders.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2025.