ECLI:NL:HR:2025:1583
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake kosten van vervolging door gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De belanghebbende, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 januari 2024, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam werd behandeld. De zaak betrof de kosten van vervolging die aan de belanghebbende in rekening waren gebracht door het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur.