ECLI:NL:GHDHA:2024:193

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/1231
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en kosten dwangbevel in relatie tot digitale toezending via MijnOverheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Invorderingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. De belanghebbende had een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen ontvangen, maar had deze niet tijdig betaald. De Invorderingsambtenaar heeft daarop aanmaningskosten en kosten voor een dwangbevel in rekening gebracht. De belanghebbende betwistte deze kosten en stelde dat hij niet op de hoogte was van de naheffingsaanslag. De Rechtbank oordeelde dat de Invorderingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de naheffingsaanslag digitaal was verzonden via de Berichtenbox van MijnOverheid, waar de belanghebbende zich voor had aangemeld. De belanghebbende heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank bestreden, maar het Hof bevestigde het oordeel van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel terecht in rekening waren gebracht, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij de naheffingsaanslag niet had ontvangen. De uitspraak van de Rechtbank werd bekrachtigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1231

Uitspraak van 17 januari 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Invorderingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Invorderingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 21 oktober 2022, nummer ROT 21/2272.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 10 september 2020 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd van in totaal € 66,26 (vorderingsnummer: […] ), bestaande uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing. In de naheffingsaanslag is als uiterste betaaldatum 11 oktober 2020 vermeld.
1.2
Omdat belanghebbende de naheffingsaanslag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, heeft de Invorderingsambtenaar hem op 3 november 2020 schriftelijk aangemaand alsnog binnen twee weken te betalen. Voor het verzenden van de aanmaning is aan belanghebbende op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) bij beschikking een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. [1]
1.3
Aan belanghebbende is door terpostbezorging op 26 november 2020 een dwangbevel betekend. Daarvoor is hem op de voet van de Kostenwet bij beschikking een bedrag van € 43 aan betekeningskosten in rekening gebracht. [2]
1.4.
Tegen de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte kosten heeft belanghebbende op 8 december 2020 een bezwaarschrift ingediend bij de Invorderingsambtenaar.
1.5.
De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2021 het bezwaar tegen de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte kosten ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 136 geheven. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij e-mail van 13 november 2023, met als onderwerp “Intrekking zittingsverzoek BK-SGR 22/1231 (...)”, meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn op de zitting. De griffier heeft aan de andere partij gevraagd of zij een zitting wenst. Hierop heeft de andere partij aangegeven geen behoefte te hebben aan een zitting. De griffier heeft op 1 december 2023 een bericht in Mijn Rechtspraak geplaatst, waarin partijen ervan op de hoogte worden gesteld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2. De Invorderingsambtenaar heeft een schermprint van de verzendadministratie overgelegd. Op de schermprint staat dagtekening 10 september 2020 vermeld en hetzelfde vorderingsnummer als vermeld in 2.1. Voorts staat op de schermprint vermeld “09-SEP-2020”, “MijnOverheid” en “Status = VERWERKT”.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
“4.1. In artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat besluiten die zijn gericht tot een of meer belanghebbenden, bekend worden gemaakt door toezending of uitreiking. Met die toezending wordt bedoeld het fysiek per post versturen. In aanvulling hierop is in artikel 2:14, eerste lid, van de Awb bepaald dat besluiten ook elektronisch mogen worden verstuurd. Voorwaarde is dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat deze de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. Verweerder kan daarbij in eerste instantie volstaan met het bewijs van verzending. Indien verweerder de verzending van het stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige om feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs moet worden betwijfeld. In dit kader verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
4.2.
Verweerder heeft toegelicht dat eiser zich bij MijnOverheid heeft aangemeld voor digitale toezending van berichten door verweerder en dat hij vanwege die aanmelding de naheffingsaanslag digitaal aan eiser heeft verstuurd. Eiser heeft niet gemotiveerd betwist dat hij zich bij MijnOverheid heeft aangemeld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder geschetste gang van zaken. Verweerder mocht er dan ook voor kiezen de naheffingsaanslag via de Berichtenbox van MijnOverheid digitaal bekend te maken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de overgelegde verzendadministratie aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag via de Berichtenbox van MijnOverheid aan eiser is verzonden. De rechtbank acht daarbij van belang dat het vorderingsnummer en de dagtekening op de schermprint overeenkomen met die op de naheffingsaanslag. Ook correspondeert het referentienummer op de schermprint met het nummer op de aanslag. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de statuscode ‘Verwerkt’, zoals vermeld op de schermprint, erop wijst dat de naheffingsaanslag door middel van de Berichtenbox van MijnOverheid kan worden ingezien. Verweerder heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanslag is verzonden en geplaatst in de Berichtenbox van eiser op MijnOverheid. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat eiser de naheffingsaanslag heeft ontvangen. Vervolgens ligt het op de weg van eiser om dit vermoeden te ontzenuwen. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan aan de ontvangst van de naheffingsaanslag redelijkerwijs moet worden getwijfeld. De enkele ontkenning van de ontvangst is daarvoor onvoldoende.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanmaningskosten terecht bij eiser in rekening heeft gebracht. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Invorderingsambtenaar aan belanghebbende terecht de aanmaningskosten en de kosten van betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Invorderingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikkingen inzake aanmaningskosten en betekeningskosten, tot vergoeding van de griffierechten voor het beroep en het hoger beroep, tot vergoeding van de proceskosten en tot vergoeding van wettelijke rente over de griffierechten en de proceskosten.
4.3.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
In hoger beroep klaagt belanghebbende uitsluitend over het oordeel van de Rechtbank dat voldoende is gebleken dat hij zich heeft aangemeld bij MijnOverheid en voldoende kenbaar heeft gemaakt dat hij bereikbaar is voor naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen en/of aanmaningen op basis van de Kostenwet.
5.2.
De Invorderingsambtenaar stelt dat uit de statuscode ‘verwerkt’ op de schermprint (zie 2.2) blijkt dat de naheffingsaanslag is aangeboden in de digitale postbus van MijnOverheid en dat dit alleen kan als belanghebbende zich voor digitale verzending van berichten van de (invorderingsambtenaar van de) gemeente Rotterdam heeft aangemeld.
5.3.
Uit de door de Invorderingsambtenaar overgelegde schermprint leidt het Hof af dat de naheffingsaanslag in de berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid is geplaatst. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de stelling van de Invorderingsambtenaar dat dit alleen mogelijk is als belanghebbende zich hiervoor heeft aangemeld. De enkele ongemotiveerde betwisting hiervan door belanghebbende is onvoldoende. Het Hof gaat dan ook, evenals de Rechtbank, ervan uit dat belanghebbende zich voor digitale verzending via de berichtenbox van MijnOverheid heeft aangemeld. Dat brengt mee dat de naheffingsaanslag terecht digitaal via de berichtenbox van MijnOverheid aan belanghebbende is bekendgemaakt. Nu belanghebbende de naheffingsaanslag niet vóór de vervaldatum van 11 oktober 2020 heeft betaald, heeft de Invorderingsambtenaar belanghebbende terecht aangemaand en daarbij eveneens terecht een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
5.4.
Wat betreft de kosten voor het betekenen van het dwangbevel heeft hetzelfde te gelden als hiervóór is overwogen over de kosten van aanmaning. De Invorderingsambtenaar heeft dus terecht een dwangbevel aan belanghebbende betekend en daarbij eveneens terecht € 43 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
5.5.
Het hoger beroep is dus ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F Peters, R.A. Bosman en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 17 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 2 Kostenwet juncto artikel 231, lid 1, Gemeentewet.
2.Artikel 3, lid 1, Kostenwet juncto artikel 231, lid 1, Gemeentewet.