Uitspraak
vertegenwoordigd door [P] ,
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X], vertegenwoordigd door S.J.J.G. Fernandes, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2025, nr. BK-23/1185, die op zijn beurt een hoger beroep betrof tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 22/3937). De zaak had betrekking op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, de rioolheffing en de afvalstoffenheffing voor het jaar 2022.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
Het arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025.