Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
7 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van oplichting met betrekking tot niet verrichte schilderswerkzaamheden. De benadeelde partij had aan de verdachte een aanbetaling van €500 gedaan, met de belofte dat werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Het hof had de verdachte vrijgesproken van de oplichting met betrekking tot deze eerste aanbetaling, omdat niet was vastgesteld dat de verdachte op dat moment het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom er een verband bestond tussen de eerste aanbetaling en de bewezenverklaarde oplichtingshandelingen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van deze aspecten. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.