Uitspraak
1.Procesverloop
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 oktober 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verlening van een machtiging op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd). Betrokkene, die in deze procedure als verzoeker optreedt, heeft tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland beroep in cassatie ingesteld. De rechtbank had op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een machtiging verleend voor opname en verblijf van betrokkene voor de duur van zes maanden. De echtgenote van betrokkene had een verweerschrift ingediend, maar de rechtbank heeft dit buiten beschouwing gelaten omdat het niet op de juiste wijze was ingediend. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van betrokkene niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van betrokkene in het kader van de verlening van een machtiging op grond van de Wzd niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Dit betekent dat zij geen verweerschrift kunnen indienen of andere rechtsmiddelen kunnen aanwenden. De Hoge Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Wzd en concludeert dat de wet geen ruimte biedt voor de opvatting dat deze personen als belanghebbenden moeten worden beschouwd. De beslissing van de Hoge Raad is dat het cassatieberoep wordt verworpen.