In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van [betrokkene], die lijdt aan Parkinsondementie. Het verzoekschrift werd op 11 juli 2024 ingediend, met bijlagen waaronder een indicatiebesluit en medische verklaringen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2024 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder [betrokkene] zelf, zijn echtgenote en zorgprofessionals.
De rechtbank constateerde dat [betrokkene] al meer dan zeven jaar vrijwillig in een woonzorgcentrum verblijft, maar dat hij zich de laatste tijd steeds meer verzet tegen zijn verblijf daar. Dit verzet is deels te wijten aan de dreiging van een overplaatsing naar een andere instelling, wat leidt tot onrust. De rechtbank oordeelde dat de huidige situatie niet langer houdbaar is, omdat het woonzorgcentrum niet in staat is om [betrokkene] tegen zijn wil te houden zonder een rechterlijke machtiging.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen alternatieven zijn voor opname en verblijf in een andere accommodatie, en heeft de gevraagde machtiging voor een periode van zes maanden verleend. De rechtbank benadrukte dat deze periode ook gebruikt moet worden om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om [betrokkene] s verzet te verminderen, met eventueel inschakeling van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). De machtiging is geldig tot en met 1 februari 2025.