ECLI:NL:RBMNE:2024:5559

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/16/578133 / FV RK 24-1676
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tot het verlenen van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van [betrokkene], die lijdt aan Parkinsondementie. Het verzoekschrift werd op 11 juli 2024 ingediend, met bijlagen waaronder een indicatiebesluit en medische verklaringen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2024 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder [betrokkene] zelf, zijn echtgenote en zorgprofessionals.

De rechtbank constateerde dat [betrokkene] al meer dan zeven jaar vrijwillig in een woonzorgcentrum verblijft, maar dat hij zich de laatste tijd steeds meer verzet tegen zijn verblijf daar. Dit verzet is deels te wijten aan de dreiging van een overplaatsing naar een andere instelling, wat leidt tot onrust. De rechtbank oordeelde dat de huidige situatie niet langer houdbaar is, omdat het woonzorgcentrum niet in staat is om [betrokkene] tegen zijn wil te houden zonder een rechterlijke machtiging.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen alternatieven zijn voor opname en verblijf in een andere accommodatie, en heeft de gevraagde machtiging voor een periode van zes maanden verleend. De rechtbank benadrukte dat deze periode ook gebruikt moet worden om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om [betrokkene] s verzet te verminderen, met eventueel inschakeling van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). De machtiging is geldig tot en met 1 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/578133 / FV RK 24-1676
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 1 augustus 2024naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1954 in [geboorteplaats] ,
wonend in Woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene] ,
advocaat: mr. W.B. Janssens.

1.Procesverloop

1.1.
Het verzoekschrift is ontvangen op 11 juli 2024. Bij dat verzoekschrift zijn onder
meer de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit van 21 april 2017;
- de aanvraag van 4 juli 2024;
- de medische verklaring van 27 juni 2024;
- het zorgplan van 1 juli 2024.
1.2.
Mr. Janssens heeft op 24 juli 2024 een e-mailbericht met bijlage aan de rechtbank (niet aan het CIZ) gestuurd. Die bijlage is een verweerschrift met producties (een ervan beslaat 146 pagina’s) van [echtgenote] , [betrokkene] s echtgenote. Kennelijk treedt mr. Janssens ook voor haar op. Dit verweerschrift betreft een zeer uitvoerige (juridische) zienswijze op de zaak door die echtgenote, terwijl het aan haar advocaat is om als haar procesvertegenwoordiger (in haar processtukken) een duidelijke en rechtens relevante uiteenzetting van de zienswijze van de echtgenote te geven.
Daar komt bij dat in dat verweerschrift niet concreet naar bepaalde passages in de (omvangrijke) producties wordt verwezen, terwijl een partij die een beroep wil doen op feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij (hier: het CIZ) duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren (zie o.m. HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810).
De rechtbank heeft dit verweerschrift inclusief producties dan ook buiten beschouwing gelaten; het maakt geen deel uit van de processtukken.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 31 juli 2024 plaatsgevonden in [woonzorgcentrum] . De rechtbank heeft met de volgende personen gesproken:
- [betrokkene] ;
- [echtgenote] , voornoemd;
- mr. Janssens, voornoemd,
- [ specialist ouderengeneeskundige] , specialist ouderengeneeskunde;
- [coordinerendverpleegkundige] , coördinerend verpleegkundige;
- [psycholoog] , psycholoog;
- [kwaliteitsverpleegkundige] , kwaliteitsverpleegkundige.
1.4.
De rechtbank heeft op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan en een kennisgeving ervan aan mr. Janssens en de zorgaanbieder gestuurd.

2.Verzoek

Het CIZ stelt dat [betrokkene] lijdt aan Parkinsondementie, een vorm van dementie die ontstaat als gevolg van de veranderingen in de hersenen door de ziekte van Parkinson. Thuis wonen gaat niet meer, omdat [betrokkene] 24 uur per dag zorg nodig heeft. Hij is afhankelijk van anderen voor zelfzorg en zorg bij incontinentie. In het verkeer ontstaan gevaarlijke situaties, doordat hij zonder te kijken in zijn rolstoel de straat op rijdt. Verder heeft hij mobiliteitsproblemen en is de kans groot dat hij bijvoorbeeld van de trap valt.
[betrokkene] woont in [woonzorgcentrum] , maar daar wil hij weg; hij doet pogingen de instelling te verlaten.
Het CIZ vraagt een machtiging voor een half jaar.

3.Standpunten

3.1.
Mr. Janssens zegt dat er geen sprake is van verzet bij [betrokkene] tegen zijn verblijf in [woonzorgcentrum] . Er is wel soms een “toevalsmoment” waarop hij even buiten is. Het verzoek moet worden afgewezen.
3.2.
Ook [betrokkene] s echtgenote vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. Haar man woont al meer dan zeven jaar in [woonzorgcentrum] en daar verzet hij zich niet tegen. Hij weet dat hij niet thuis kan wonen. Hij verzet zich wel tegen overplaatsing naar een andere instelling. Sinds hij weet dat men wil dat hij verhuist, is hij onrustig. Vanuit die onrust ontstaat zijn verzet. Er zijn al met succes dingen gedaan om die onrust te verminderen. Zo heeft hij een betere rolstoel gekregen en is zijn medicatie aangepast. Hij draagt een
tag, maar het systeem dat [woonzorgcentrum] voor ogen staat, is nog niet volledig geïmplementeerd. Als dat eenmaal zover is, dan kan haar echtgenoot het pand feitelijk niet verlaten, aldus [echtgenote] .
Als [betrokkene] wordt overgeplaatst, zal zijn woonsituatie er aanzienlijk op achteruitgaan. Daarnaast is een andere locatie moeilijker te bereiken voor haar; ze woont in [plaats] .
Verder betrekt [echtgenote] het standpunt dat de zorgaanbieder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijkheden de onrust van haar man te verminderen. Als de zorgaanbieder over onvoldoende expertise beschikt, dan kan zij de hulp inroepen van organisaties als het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). Daarom staat volgens haar niet vast dat er geen minder ingrijpend middel voorhanden is.
3.3.
Door de behandelaren is de volgende toelichting gegeven. [betrokkene] woont al jaren vrijwillig in [woonzorgcentrum] . De laatste tijd verzet hij zich in toenemende mate tegen zijn verblijf. Dat gaat niet om enkele momenten. Meerdere dagen achter elkaar wil hij weg, maar dat wordt niet altijd schriftelijk vastgelegd. Hij wil naar buiten en het lukt hem ook om daadwerkelijk naar buiten te gaan. Dat levert ernstig nadeel op. Hij gaat namelijk de straat op, terwijl hij “verkeersonveilig” is. Eenmaal buiten, wil hij niet meer terug. Dan is dwang nodig om hem weer binnen te krijgen. Men moet hem letterlijk met vier man met rolstoel en al naar binnen tillen.
De toename van zijn verzet heeft niet alleen te maken met de mogelijke verhuizing, maar voor een belangrijk deel met [betrokkene] s cognitieve achteruitgang door dementie. Parkinsondementie is grillig; het beeld fluctueert. De ziekte is progressief, het verzet dooft niet uit, aldus [ specialist ouderengeneeskundige] . Het klopt niet dat het beter met [betrokkene] gaat sinds zijn medicatie is aangepast, zoals de echtgenote van [betrokkene] beweert. Van medicatie moet men geen wonderen verwachten, hooguit wat beïnvloeding van symptomen.
Overplaatsing van [betrokkene] naar een andere accommodatie is nodig, omdat [woonzorgcentrum] niet geschikt is om iemand tegen zijn wil te laten verblijven. Er is gekeken naar mogelijkheden [betrokkene] toch in [woonzorgcentrum] te laten wonen. Dat blijkt heel lastig vanwege de vele prikkels van de open setting. Men verwacht dat hij meer geholpen is met een kleinschalige woonplek met meer structuur en regelmaat.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat partijen op grond van artikel 21 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, kort gezegd, gehouden zijn de rechter volledig en naar waarheid te informeren. In zijn rekest zegt het CIZ terloops dat [betrokkene] in [woonzorgcentrum] verblijft, terwijl hij daar al ruim zeven jaar vrijwillig woont. Verder doet het CIZ voorkomen alsof het al dan niet thuis kunnen wonen een punt van discussie is, terwijl het voor alle betrokkenen duidelijk is dat dat allang een gepasseerd station is; waar het om gaat, is of [betrokkene] in [woonzorgcentrum] kan blijven. Tot slot wekt het CIZ de indruk dat [betrokkene] niet in [woonzorgcentrum] wil wonen, terwijl uit de toelichting door [echtgenote] en de behandelaren blijkt dat zijn onrust en verzet (mede) te maken hebben met de dreigende verhuizing. Navraag had het CIZ dit kunnen leren. Zodoende geeft het CIZ een onjuist en onvolledig beeld van de situatie. Dat vindt de rechtbank kwalijk.
4.2.
Dit gezegd hebbende, niet in geschil is dat [betrokkene] lijdt aan Parkinsondementie en dat deze aandoening tot ernstig nadelen leidt. Die bestaan in elk geval uit het risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang.
Evenmin is in geschil dat [betrokkene] vanwege zijn ziekte blijvend aangewezen is op zorg.
4.3.
Wat wel ter discussie staat, is of de opname en het verblijf in een andere accommodatie dan [woonzorgcentrum] (lees: overplaatsing) noodzakelijk en geschikt zijn om genoemde nadelen te voorkomen. De rechtbank is daarover van oordeel dat er op dit moment geen alternatieven zijn. Uit dat wat er tijdens de zitting is gezegd, leidt zij af dat [betrokkene] s verzet deels te maken heeft met onrust over de dreigende overplaatsing, maar voor een belangrijk deel ook voortvloeit uit het grillige verloop van Parkinsondementie, welke ziekte kennelijk anders pleegt te verlopen dan andere vormen van dementie. Feitelijk komt de huidige situatie erop neer dat [woonzorgcentrum] [betrokkene] tegen zijn wil daar moet houden, maar daarvoor is die instelling niet geschikt. Bovendien heeft zij die bevoegdheid niet zonder rechterlijke machtiging.
Dat neemt niet weg dat de rechtbank er vooralsnog niet van overtuigd is dat het verzet met de nodige begeleiding zodanig kan afvlakken dat er uiteindelijk onder de streep geen sprake meer is van rechtens relevant verzet. In dit licht vindt de rechtbank het belangrijk dat het verweer van [echtgenote] , inhoudend dat het CCE voor hulp en advies kan zorgen, niet weersproken is. Dit geeft op zijn minst het vermoeden dat afname van [betrokkene] s onrust, althans zijn verzet, tot de mogelijkheden behoort.
4.4.
Al het voorgaande leidt ertoe dat op dit moment voldaan is aan de criteria voor de verlening van de gevraagde machtiging. De rechtbank zal de machtiging verlenen voor de gevraagde duur van zes maanden.
Hoe verder?
4.5.
De rechtbank verwacht dat deze periode ook gebruikt zal worden om deugdelijk en verifieerbaar te onderzoeken, zo nodig met inschakeling van het CCE of een soortgelijke organisatie, of er mogelijkheden zijn (bijvoorbeeld, doch niet daartoe beperkt, door een andere bejegening, aanpassing van medicatie, technische en/of organisatorische wijzigingen) [betrokkene] s verzet zodanig te laten afnemen, dat een terugkeer naar [woonzorgcentrum] mogelijk is.
4.6.
Het voorgaande is niet vrijblijvend. Mocht het CIZ te zijner tijd een nieuwe machtiging vragen, dan zal de rechtbank namelijk duidelijkheid willen hebben over de inspanningen die zijn verricht alsmede over de aard en de uitkomst van dat onderzoek.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[betrokkene],
5.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 1 februari 2025.
Deze beschikking is op 1 augustus 2025 gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. M.E. Heinemann, rechter, in aanwezigheid van E. Berghuis als griffier, en is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 14 augustus 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.